In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellanten, die sinds 3 augustus 2010 een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen ontvingen. De Svb heeft in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling vastgesteld dat appellanten onroerend goed in Turkije bezitten, wat leidde tot de intrekking van hun bijstandsuitkering. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellanten konden beschikken over het vermogen in de vorm van onroerend goed, omdat de woning in Turkije niet verkoopbaar is. De Raad heeft de besluiten van de Svb vernietigd en geoordeeld dat de Svb in de kosten van appellanten moet worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig te motiveren en de bewijslast te dragen bij intrekking van bijstand.