ECLI:NL:CRVB:2022:1337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte en de gevolgen van de referte-eis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loondoorbetalingsverplichting van een werkgever tijdens ziekte. Appellante, werkzaam in de horeca, had zich op 18 maart 2019 ziek gemeld, maar haar werkgever had haar niet ziek gemeld bij het Uwv. Appellante verzocht om een Ziektewet-uitkering, maar het Uwv weigerde dit, omdat de werkgever op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek verplicht was om het loon door te betalen tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2019. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep betoogde appellante dat zij niet voldeed aan de referte-eis van artikel 7:610b BW, omdat zij zich binnen drie maanden na het aangaan van de arbeidsovereenkomst ziek had gemeld. De Raad oordeelde echter dat, ongeacht de referte-eis, de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tot het einde van de arbeidsovereenkomst bleef bestaan. De Raad bevestigde dat artikel 29 van de ZW bepaalt dat in het geval van loondoorbetaling geen ziekengeld wordt uitgekeerd. De stelling van appellante dat de uitleg van artikel 29 leidt tot een onrechtvaardige situatie werd niet gevolgd, omdat de Raad oordeelde dat appellante ook haar arbeidsovereenkomst had kunnen beëindigen, maar dit niet had gedaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de loondoorbetalingsverplichting en de voorwaarden waaronder ziekengeld kan worden uitgekeerd, en bevestigt de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van hun rechten en plichten bij ziekte.