ECLI:NL:CRVB:2022:1170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zich ziekgemeld met gehoorklachten en psychische klachten. Het Uwv had in 2014 vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, maar na een toename van klachten in 2016 werd hem een WGA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2018 werd echter geconcludeerd dat zijn beperkingen niet duurzaam waren en werd zijn uitkering niet gewijzigd. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv beëindigde zijn uitkering per 15 augustus 2019, omdat zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw op minder dan 35% werd vastgesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet waren onderschat. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn arbeidsongeschiktheid ongewijzigd op 80 tot 100% had moeten worden vastgesteld en dat de FML van 3 december 2021 niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de FML op te stellen en dat de door appellant ingediende rapporten niet voldoende onderbouwd waren om de FML te betwisten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de WIA-uitkering terecht had vastgesteld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.036,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.