ECLI:NL:CRVB:2021:2185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering per 22 augustus 2018 te beëindigen. Appellante, die eerder als productiemedewerker haring werkte, had zich in 2005 ziek gemeld met psychische klachten, later gevolgd door lichamelijke klachten. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45 tot 55% en later op 80 tot 100%. In 2018 meldde appellante een verslechtering van haar gezondheid, wat leidde tot een herbeoordeling door een verzekeringsarts. Deze stelde beperkingen vast in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 mei 2018, maar concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts op de hoogte was van de klachten van appellante en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante had aangevoerd dat haar gezondheid niet was verbeterd en dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen, maar de Raad vond geen aanknopingspunten voor deze stelling.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad gaf aan dat appellante zich kan melden bij het Uwv als zij meent dat haar arbeidsongeschiktheid is toegenomen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WIA-uitkering. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met G.S.M. van Duinkerken als griffier.