ECLI:NL:CRVB:2022:112
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling bij intrekking hoger beroep door bestuursorgaan
Op 13 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/2140 WLZ. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door het CIZ is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 mei 2020. Tijdens de zitting op 15 september 2021 heeft het CIZ het hoger beroep ingetrokken. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Schriemer, heeft verzocht om een proceskostenveroordeling ten laste van het CIZ. De Raad heeft het verzoek om veroordeling in de proceskosten beoordeeld aan de hand van artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat bij intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het beginsel van proceskostenveroordeling rechtvaardigen. De kosten die betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn begroot op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand. De reiskosten van de gemachtigde van betrokkene zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen, aangezien betrokkene zelf geen reiskosten heeft gemaakt door deelname via videoverbinding. De Centrale Raad van Beroep heeft CIZ veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.518,-.