ECLI:NL:RBOVE:2020:1824

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
aK_19 _ 605
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de voorwaarden voor intrekking van indicaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg. De eiser, een 33-jarige man, had geen toegang gekregen tot zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank oordeelde dat de wetgever expliciet heeft gekozen voor de mogelijkheid om een lopende Wlz-indicatie alleen in te trekken of te herzien als er sprake is van een verbetering in de gezondheidssituatie van de betrokkene. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had aangetoond dat er sprake was van een verbetering in de gezondheidssituatie van de eiser. Het primaire besluit van verweerder, dat de toegang tot zorg introk, werd vernietigd en de eerdere indicatie voor zorgprofiel VG 6 werd hersteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser gegrond was en dat verweerder het betaalde griffierecht moest vergoeden, evenals de proceskosten van de eiser, die op € 1.312,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, in aanwezigheid van griffier mr. M.D. Moeke, en vond plaats in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet openbaar kon worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/605

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Schriemer,
en
de raad van bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder,
gemachtigde: mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen toegang heeft tot zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). In het kader van gewenning is voor de periode van 15 oktober 2018 tot en met 14 januari 2019 vastgesteld dat het zorgprofiel VG 6 “Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering” gehandhaafd blijft.
Bij besluit van 25 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen M.M. Khubsing van Meesterwerk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door P. Pel (medisch adviseur) en M. Schoone.
Bij brief van 21 november 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3445). Daarbij heeft de rechtbank verweerder verzocht aan te geven wat in de zaak van eiser de gevolgen zijn van deze uitspraak van de CRvB.
Verweerder heeft vervolgens op 12 december 2019 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiser is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt bij brief van 6 februari 2020.
Nu geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarop is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De feiten
1. Eiser is een 33-jarige man die in oktober 2015 op basis van de Wlz is geïndiceerd voor zorgprofiel VG 6. Dit is geweest op basis van een psychologisch onderzoek in 2015, waarbij een TIQ van 67 is vastgesteld.
Bij brief van 17 mei 2018 heeft verweerder aan eiser aangekondigd de eerdere indicatie ambtshalve te heronderzoeken. Dit onderzoek heeft verweerder tot de conclusie geleid dat eiser weliswaar op zwakbegaafd niveau functioneert, maar dat niet blijkt dat hij beperkte adaptieve vermogens heeft ten gevolge van een beperkt cognitief vermogen. De uitslag van de IQ-test in 2015 is volgens verweerder negatief beïnvloed door de slechte concentratie en de irritatie/agressie van eiser gedurende het onderzoek. Ook het beperkte onderwijs van eiser en zijn langdurige middelengebruik zullen de uitslag volgens verweerder negatief hebben beïnvloed. Dit betekent volgens verweerder dat er geen grondslag VG kan worden vastgesteld.
Hierop is de besluitvorming gevolgd zoals hiervoor onder ‘Procesverloop’ weergegeven.
De grondslag van het bestreden besluit
2. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz.
De standpunten van partijen
3. Partijen hebben zowel schriftelijk als op de zitting van 12 september 2019 uitvoerig
hun standpunten naar voren gebracht. Ten behoeve van de leesbaarheid beperkt de rechtbank
zich hieronder tot een weergave van de laatste standpunten van partijen, zoals zij die ná de
uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019 hebben ingenomen.
3.1
Verweerder stelt zich in het aanvullend verweerschrift van 12 december 2019 op het standpunt dat, los van het ontbreken van een grondslag, uit het onderzoek naar voren is gekomen dat er in de situatie van eiser geen blijvende noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid kan worden vastgesteld. Eiser voldoet hiermee volgens verweerder niet aan de toelatingscriteria voor de Wlz, waarmee een grondslag is gegeven voor intrekking van de eerdere indicatie.
3.2
Volgens eiser volgt uit de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019 dat een indicatie alleen mag worden ingetrokken als de betrokkene niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg. Intrekking kan volgens hem dan ook alleen plaatsvinden als die zorg niet meer nodig of noodzakelijk is, dus als deze in het verleden wel noodzakelijk was en nu, doordat de toestand is verbeterd of anderszins, niet meer nodig is. Echter, verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser van meet af aan niet is aangewezen op geïndiceerde zorg. Verweerder stelt niet dat sprake is van een verbetering in eisers gezondheidssituatie. Alleen daarom al wordt de indicatie volgens eiser ten onrechte ingetrokken.
Los daarvan blijkt uit het dossier dat eiser 24-uurszorg nodig heeft omdat hij anders afglijdt. Hij draait dag- en nachtritme om en de begeleiding moet hem op tijd uit bed halen. Hij kan geen afspraken onthouden en nakomen en snapt veel dingen niet. De zorgbehoefte is blijvend. Verweerder wijst op de mogelijkheid van behandeling, maar maakt dit op geen enkele wijze concreet. Daar komt bij dat eiser in het verleden al behandelingen heeft gehad, maar de problematiek blijft.
Het wettelijk kader
4. In artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz is bepaald dat het CIZ een indicatiebesluit kan herzien dan wel intrekken indien het CIZ vaststelt dat de verzekerde niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen.
De beoordeling door de rechtbank
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt heeft. Zijn indicatiebesluit kan dan ook uitsluitend worden ingetrokken op de grond dat hij niet langer aangewezen is op de geïndiceerde zorg in de zin van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz.
5.2
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het niet langer aanwezig zijn van de grondslag verstandelijke handicap. Deze motivering is niet juist, gelet op de uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019. Verweerder is echter van mening ook te hebben aangetoond dat eiser niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg, in de zin van artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, in welk kader het volgende wordt overwogen.
5.3
In de Memorie van Toelichting bij artikel 3.2.4, aanhef en onder b, van de Wlz staat het volgende:

Ook indien de verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit intrekken (onderdeel b). Een dergelijke herziening zal naar verwachting niet of nauwelijks voorkomen, omdat de criteria voor de Wlz zo zijn geformuleerd dat in beginsel geen sprake kan zijn van zodanige verbetering van de gezondheidssituatie van de verzekerde, dat hij daardoor niet langer aan de voorwaarden voor Wlz-zorg zou voldoen.”
(TK 2013-2014, 33 891, nr. 3, blz. 125)
Uit deze toelichting volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de wetgever er expliciet voor gekozen heeft verweerder bij een lopende Wlz-indicatie alleen dan de bevoegdheid te geven de indicatie in te trekken of te herzien als sprake is van een verbetering in de gezondheidssituatie van de betrokkene. Dat van een verbetering in de gezondheidssituatie van eiser sprake was heeft verweerder niet gesteld of aangetoond. De rechtbank acht een dergelijke verbetering op grond van de stukken ook niet aannemelijk. Verweerder heeft zijn stelling dat eiser niet langer op de geïndiceerde zorg is aangewezen niet gemotiveerd aan de hand van eisers gezondheidssituatie, maar onderbouwd op basis van de toelatingscriteria voor de Wlz. Onder meer heeft verweerder daarbij het bestaan van een verstandelijke handicap naar nieuwe, striktere inzichten beoordeeld. Verweerder heeft daarmee een onjuist beoordelingskader toegepast. Uitsluitend het niet langer aangewezen zijn op de geïndiceerde zorg levert immers grond op voor intrekking of herziening van een lopend indicatiebesluit. Daarvan is in de situatie van eiser – zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen – niet gebleken.
5.4
Het voorgaande betekent dat de intrekking van de lopende Wlz-indicatie geen stand kan houden.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Het primaire besluit zal worden herroepen. Daarmee herleeft de eerdere indicatie van eiser voor VG 6.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 voor een nadere reactie, met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Moeke, griffier. De uitspraak is gedaan op
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.