ECLI:NL:CRVB:2017:1744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
15/3674 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergoeding voor jobcoach op basis van Wajong-regels en de redelijkheid van het Uwv-besluit

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de vergoeding voor een jobcoach voor een jonggehandicapte appellante op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Appellante had recht op arbeidsondersteuning en vroeg om vergoeding van een jobcoach tijdens een proefplaatsing. Het Uwv kende haar een vergoeding toe op basis van een licht regime, wat appellante aanvocht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet is afgeweken van het beleid dat het middenregime als standaard hanteert. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv moet overwegen dat de vergoeding op basis van het standaardregime de rechterlijke toets kan doorstaan. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 april 2017
15/3674 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2015, 14/4514 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben dr. mr. S.F.H. Jellinghaus en mr. K.M.J.R. Maessen, advocaten, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2017. Namens appellante is verschenen mr. Maessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C.C.M. Schormans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft met ingang van 26 september 2012 recht op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Bij besluit van 12 maart 2014 heeft het Uwv appellante toestemming gegeven om in de periode van 11 maart 2014 tot en met 11 mei 2014 voor 40 uur per week op een onbetaalde proefplaats bij [naam Stichting] (de Stichting) te gaan werken.
1.3.
Op 4 maart 2014 heeft appellante aan het Uwv toestemming gevraagd voor ondersteuning door een jobcoach tijdens de proefplaatsing volgens het intensieve begeleidingsregime. In een rapport van 14 april 2014 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv geconcludeerd dat appellante voor de gevraagde ondersteuning in aanmerking komt. Bij besluit van 17 april 2014 heeft het Uwv overeenkomstig deze conclusie positief beslist op de aanvraag van appellante en bepaald dat appellante recht heeft op een vergoeding gebaseerd op 48,74 uren begeleiding.
1.4.
Met ingang van 28 april 2014 is appellante bij de Stichting in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden tegen een bruto salaris van
€ 1.262,75 per maand.
1.5.
Bij besluit van 4 juli 2014 heeft het Uwv, in lijn met de in het rapport van 16 juni 2014 getrokken conclusies van een arbeidsdeskundige van het Uwv, aan de Stichting voor appellante loondispensatie van 50% toegekend voor de periode van 28 april 2014 tot en met 27 april 2015. Daarbij is overwogen dat appellante door haar ziekte of handicap de helft minder presteert dan een werknemer zonder ziekte of handicap.
1.6.
Op 7 mei 2014 heeft appellante voor de periode van 28 april 2014 tot en met 27 oktober 2014 toestemming gevraagd voor ondersteuning door een jobcoach, waarbij is verzocht om begeleiding volgens het intensieve regime (15%, 144 uren). Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het Uwv voor genoemde periode vergoeding voor de kosten van een jobcoach toegekend volgens het lichte regime (6%, 57,60 uren). Het Uwv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van appellante bij besluit van 21 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juli 2012 is weergegeven dat appellante is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht en/of intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. In de toelichting op beoordelingspunt 1.9.3 is vermeld: niveau 2, wat inhoudt dat appellante meer toezicht van een leidinggevende nodig heeft dan haar collega’s. De leidinggevende is het grootste gedeelte van de tijd op de werkvloer aanwezig en moet voortdurend een oogje in het zeil houden en, indien nodig, ingrijpen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee voldaan aan de begeleidingsbehoefte van appellante. Ook overigens heeft de rechtbank geen reden gezien om aan te nemen dat het Uwv een vergoeding voor een intensievere begeleiding had moeten toekennen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aan haar toegekende jobcoachvergoeding op basis van een licht begeleidingsregime ontoereikend is. De rechtbank heeft verder overwogen dat begeleiding voor privézaken niet tot toekenning van vergoeding van meer jobcoachuren kan leiden. De rechtbank heeft uiteindelijk geconcludeerd dat het Uwv aan appellante over de periode van 28 april 2014 tot en met 27 oktober 2014 terecht een vergoeding voor een jobcoach heeft toegekend op basis van een licht regime (6% van de werkuren).
3.1.
Appellante heeft het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden. Het toegekende lichte begeleidingsregime is verre van voldoende en is ook niet te rijmen met het eerder toegekende intensieve begeleidingsregime. Ook heeft appellante aangevoerd dat haar privéproblemen niet los kunnen worden gezien van haar arbeidsbeperkingen. Ten slotte heeft appellante verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van door haar als gevolg van het bestreden besluit geleden materiële en immateriële schade.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 2:22, eerste lid, van de Wajong kan het Uwv aan de jonggehandicapte die arbeid in dienstbetrekking verricht, of die arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, doch niet werkzaam is of zal zijn als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, of die scholing of opleiding in het kader van de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces volgt of gaat volgen, of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, met uitzondering van de jonggehandicapte, die werkzaam is als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van de scholing of opleiding of het verrichten van arbeid op die proefplaats. Op grond van artikel 2:22, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wajong, worden onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid uitsluitend verstaan: noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de jonggehandicapte opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen. Op grond van artikel 2:22, vierde lid, van de Wajong kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
4.1.2.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit kan, voor zover van belang, de persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 2:22, tweede lid, onderdeel 5, van de Wajong, bestaan uit het beschikbaar stellen van persoonlijke ondersteuning of uit vergoeding van de kosten van persoonlijke ondersteuning. Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover van belang, wordt persoonlijke ondersteuning slechts verleend indien:
a. de persoonlijke ondersteuning bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon, bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, van de Wajong, gericht op het kunnen uitvoeren van de hem opgedragen taken;
b. de in artikel 2:22, eerste lid, van de Wajong bedoelde persoon zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen taken te verrichten; en
c. de persoonlijke ondersteuning wordt gegeven door een persoon die verbonden is aan een door het Uwv erkende rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in onderdeel a.
Ingevolge artikel 18, derde lid, van het Reïntegratiebesluit kan de persoonlijke ondersteuning in het eerste jaar, tweede jaar en de daarop volgende jaren van verlening worden verleend voor een aantal uren dat correspondeert met respectievelijk 15%, 7,5% en 6% van het aantal uren per kalenderjaar dat de, aan de in artikel 2:22, eerste lid, van de Wajong bedoelde persoon opgedragen taken in beslag neemt. Ten slotte is in het vierde lid van artikel 18 van het Reïntegratiebesluit bepaald dat het Uwv van de in het derde lid bedoelde percentages kan afwijken voor zover toepassing daarvan gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.1.3.
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft het Uwv de Beleidsregel Protocol Jobcoach UWV 2014 vastgesteld (Stcrt. 2014, 18037). Ingevolge artikel 1 van deze Beleidsregel hanteert het Uwv “bij het beoordelen van klanten voor de toepassing van de voorziening persoonlijke ondersteuning, ook wel Jobcoach, genoemd, het Protocol Jobcoach UWV 2014 als weergegeven in de bijlage bij dit besluit.”
4.1.4.
Over de begeleidingsintensiteit is in hoofdstuk A.3 van het Protocol Jobcoach UWV 2014 onder meer het volgende opgenomen:
“UWV onderscheidt een viertal begeleidingsregimes. Het aantal begeleidingsuren door een Jobcoach is direct gerelateerd aan het aantal uren dat de Klant werkt. Het aantal begeleidingsuren wordt uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal door de Klant te werken uren per kalenderjaar. Hiervoor geldt een vast wettelijk maximumpercentage. Dit maximumpercentage is niet voor alle jaren gelijk. Er vindt een geleidelijke afbouw van het aantal begeleidingsuren plaats. (…) De geleidelijke afbouw van het aantal begeleidingsuren is gebaseerd op het uitgangspunt dat de Klant binnen 3 jaar na indiensttreding zijn werk zelfstandig geacht wordt te kunnen uitvoeren ofwel dat de Werkgever in staat is de Klant zelf te begeleiden.(…)
UWV onderscheidt een viertal begeleidingsregimes; te weten zeer licht, licht, midden en intensief. Zie hierna tabel 1.
Tabel 1 Begeleidingsregimes Jobcoaching voor een Dienstbetrekking
Begeleidingsregimes
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3 (en verder)
Zeer licht
3%
3%
3%
Licht
6%
Midden
10%
5%
intensief
15%
7,5%
6%
De toe te kennen percentages begeleidingsuren in het zwaarste begeleidingsregime – te weten intensief – corresponderen met de wettelijke maxima in het Re-integratiebesluit. In het tweede jaar vallen het zeer lichte en lichte regime qua percentage te begeleiden uren samen. In het derde jaar komt daar ook het midden regime bij. Na jaar drie blijft het percentage begeleidingsuren voor de onderscheiden begeleidingsregimes gelijk.
De keuze voor een begeleidingsregime bij de aanvraag geeft aan welk verloop van de begeleidingsintensiteit de Klant naar verwachting nodig heeft. Blijkt het regime op een gegeven moment niet meer te voldoen, dan kan elk half jaar van regime gewisseld worden op basis van een daartoe strekkende aanvraag en een positieve beschikking van UWV daarop. Zie hiervoor paragraaf A.4.
A.3.1. Middenregime geldt als standaard maximaal te vergoeden begeleidingsuren
In zijn aanvraag geeft de Klant – of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger – gemotiveerd aan welk begeleidingsregime naar verwachting nodig is. Als de Klant dit wenst, kan de Jobcoach en/of de arbeidsdeskundige van UWV de Klant ondersteunen bij zijn aanvraag. UWV gaat ervan uit dat het middenregime (zie tabel 1) als standaard maximaal te vergoeden begeleidingsuren voldoende passend is. Uitsluitend in uitzonderingssituaties, dit ter beoordeling aan UWV, kan het intensieve regime worden ingezet. Vraagt de Klant het intensieve begeleidingsregime aan, dan dient de noodzaak daarvan in de motivering te worden verantwoord. Het UWV zal de aanvraag individueel – met inachtneming van het Protocol 2014 – beoordelen.”
4.2.
De vraag die in dit geding dient te worden beantwoord is of het Uwv in redelijkheid – en in afwijking van het in 4.1.4 weergegeven beleid – heeft kunnen besluiten aan appellante over de periode van 28 april 2014 tot en met 27 oktober 2014 een vergoeding voor een jobcoach toe te kennen op basis van een licht regime (6% van de werkuren).
4.3.
In het bestreden besluit is overwogen dat het Uwv geen reden heeft af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, neergelegd in diens rapport van
13 november 2014.
Aan dit rapport wordt het volgende ontleend:
“(…) er is geen noodzaak voor een een-op-een begeleiding. Dit is gerelateerd aan reguliere werkzaamheden. Belanghebbende is echter werkzaam in een aangepaste werksetting tegen een loonwaarde van slechts 50%. In deze arbeidssetting zal de begeleidingsbehoefte relatief lager zijn.
Er is geen sprake van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo (1.7). Dit houdt in dat belanghebbende in staat is te achten om passende werkzaamheden in normaal, functieconform tempo te kunnen verrichten.
Voorts blijkt uit de belastbaarheid dat er sprake dient te zijn van een relatief eenvoudige, routinematige werksituatie waarbij niet flexibel ingespeeld hoeft te worden op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud en waarbij met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak gewerkt kan worden. De eisen t.a.v. sociale vaardigheden zijn marginaal. Indien nodig moet er kunnen worden teruggevallen op een direct leidinggevende en/of collega. Gezien het sterke routinematige karakter van deze functie worden er weinig eisen gesteld t.a.v. het vasthouden en/of verdelen van de aandacht.
Kijkende naar de functie in kwestie, dan kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de aard van de verrichte werkzaamheden correspondeert met de belastingeisen in de functie. Dit wordt ook door de primaire arbeidsdeskundige (…) als zodanig bevestigd.
Belanghebbende heeft al een proefplaatsing van 2 maanden doorlopen inclusief intensieve begeleiding door een jobcoach. In die 2 maanden is het aannemelijk te veronderstellen dat in een dergelijke, passende arbeidssetting, in voldoende mate aandacht is besteed aan de 3 jobcoachdoelen, te weten introduceren van de klant, structureren van het werk en het inwerken en trainen van de klant. Dat er nog een bepaalde begeleidingsbehoefte aanwezig is, is op basis van objectieve gronden te betwijfelen gezien de belastbaarheid en de passende arbeidssetting. Echter, desondanks is jobcoaching toegekend op basis van een laag regime om zodoende de jobcoach de ruimte te geven om zo nodig meer ondersteuning te bieden dan strikt noodzakelijk is. Een dergelijke continuering moet gezien de belasting in het werk, de belastbaarheid van belanghebbende en de voorgeschiedenis van een intensief jobcoachregime, ruim voldoende zijn om de continuïteit van deze specifieke arbeidsplaats, tegen een loonwaarde van slechts 50%, te kunnen waarborgen.”
4.4.1.
Uitgangspunt van het hiervoor weergegeven beleid is dat het middenregime als standaard maximaal te vergoeden begeleidingsuren voldoende is. Uitsluitend in uitzonderingssituaties kan het intensieve regime worden ingezet. Op grond van wat onder 4.4.2 tot en met 4.4.4 zal worden overwogen, heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van appellante niet is beslist overeenkomstig het beleid door appellante over de periode van 28 april 2014 tot en met 27 oktober 2014 in afwijking van het beleid niet voor vergoeding van een jobcoach op basis van het middenregime in aanmerking te brengen maar slechts op basis van het lichte regime.
4.4.2.
Daartoe wordt in de eerste plaats overwogen dat de enkele omstandigheid dat eerder een proefplaatsing van twee maanden is doorlopen inclusief begeleiding volgens het intensieve regime niet betekent dat deze periode niet kan worden gevolgd door een nieuwe begeleidingsperiode. In zijn beleid (zie A3.2 van het Protocol Jobcoach 2014) wordt een dergelijke proefplaatsing door het Uwv als een aparte periode beschouwd, die niet wordt meegerekend bij het bepalen van de periode van drie jaar waarvoor maximaal bij dezelfde werkgever jobcoaching kan worden toegekend. Ook na een proefplaatsing met begeleiding volgens het intensieve regime kan een nieuwe periode met intensieve begeleiding door een jobcoach volgen.
4.4.3.
Evenmin staat de toekenning van loondispensatie van 50% aan de Stichting voor de periode van 28 april 2014 tot en met 27 april 2015 in de weg aan vergoeding van begeleiding volgens het middenregime. Loondispensatie is immers een instrument ingeval een werknemer met een Wajong-uitkering in economisch opzicht minder productief is dan een niet gehandicapte werknemer. Dit staat los van de vraag naar de begeleidingsbehoefte van de betreffende werknemer.
4.4.4.
Verder komt uit het dossier (zie met name de passages over de “matchingsdiscrepantie” en “compensatiemogelijkheden” in het rapport van de arbeidsdeskundige van 17 juni 2014) duidelijk naar voren dat de privéproblemen van appellante niet los kunnen worden gezien van de noodzakelijke begeleidingsbehoefte op het werk. Gezien de wisselwerking tussen factoren in de omgeving van appellante en de werksituatie kunnen ook deze “privéfactoren” de intensititeit en duur van de begeleiding van appellante beïnvloeden. Niet goed valt in te zien dat dergelijke factoren bij deze beoordeling buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat, anders dan is gesteld in genoemd rapport van de arbeidsdeskundige, de jobcoach niet ook is belast met de woonbegeleiding (op basis van een PGB) van appellante. In die zin is geen sprake van “dubbele” vergoeding van begeleidingskosten.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4.4 is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, dient te worden vernietigd. Het Uwv wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ten behoeve van deze nieuwe beslissing overweegt de Raad dat toekenning van de aanvraag tot vergoeding van een jobcoach op basis van het standaardregime de rechterlijke toets kan doorstaan. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld. Bij deze nieuwe beslissing op bezwaar dient het Uwv te beslissen over het verzoek van appellante tot vergoeding van de door haar geleden schade.
5. Ten slotte is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de door appellante in hoger beroep gemaakte kosten. Deze kosten worden begroot op € 990,- in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vergoeding van kosten in bezwaar en in beroep is niet aan de orde, omdat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De op het formulier proceskosten in verband met het hoger beroep door de gemachtigde van appellante gemaakte reiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu appellante zelf niet aanwezig is geweest op de zitting en het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voorziet in vergoeding van de door een professionele gemachtigde gemaakte proceskosten (zie de uitspraak van de Raad van 25 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0790).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 november 2014;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de door appellante gemaakte proceskosten, in totaal begroot op
€ 990,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 168,- aan appellante vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM