Uitspraak
20 1415 AW-W, 20/1416 AW-W
PROCESVERLOOP
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij hij betrokken was in een geschil met de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Verzoeker heeft op 12 maart 2021 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, C.H. Bangma, omdat hij meende dat deze rechter niet onpartijdig was. Verzoeker stelde dat de behandelend rechter in een eerdere, gerelateerde zaak al een oordeel had gevormd voordat de zitting was begonnen, wat volgens hem de onpartijdigheid in gevaar bracht.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoeker op 5 maart 2021 op de hoogte was van de omstandigheden die aanleiding gaven tot zijn wrakingsverzoek, maar pas op 12 maart 2021 dit verzoek heeft ingediend. De Raad oordeelde dat verzoeker niet tijdig heeft gehandeld, zoals vereist door artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor werd het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, bestaande uit voorzitter E. Dijt en de leden T. Dompeling en G.A.J. van den Hurk, in aanwezigheid van griffier R.I.S. van Haaren. De uitspraak vond plaats op 23 april 2021 en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.