ECLI:NL:CRVB:2021:1102

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
20/1415 AW-W2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake verzoek om herziening van wrakingsbeslissing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2020. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank in een geschil met de minister van Infrastructuur en Waterstaat. In het kader van dit hoger beroep heeft verzoeker op 23 april 2021 een verzoek tot wraking van de behandelend rechter ingediend, welke niet-ontvankelijk werd verklaard. Vervolgens heeft verzoeker op 3 mei 2021 verzocht om herziening van deze wrakingsbeslissing.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat herziening van een uitspraak een bijzonder rechtsmiddel is, zoals vastgelegd in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel openstaat, zoals bepaald in artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb. Dit betekent dat de Raad onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om herziening van de wrakingsbeslissing. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek.

De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van griffier P.W.J. Hospel, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2021. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending van het afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

20/1415 AW-W2, 20/1416 AW-W2
Datum beslissing: 7 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om herziening van de beslissing van de Raad van 23 april 2021, 20/1415 AW-W, 20/1416 AW-W
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2020, 19/3725 en 19/4625, in het geding tussen verzoeker en de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
In het kader van dit hoger beroep heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter. Dit verzoek is op 23 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:CRVB:2021:956).
Op 3 mei 2021 heeft verzoeker verzocht om herziening van de beslissing van 23 april 2021.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is, voor zover hier van belang, artikel 8:54 van de Awb van overeenkomstige toepassing.
Herziening van een uitspraak is een bijzonder rechtsmiddel (ECLI:NL:CRVB:2014:444). Artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb bepaalt dat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel openstaat. Dat betekent dat er geen mogelijkheid bestaat om herziening te vragen van een beslissing op een verzoek om wraking.
De Raad is dan ook kennelijk onbevoegd kennis te nemen van het verzoek, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2021.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.