In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Verzoeker, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), had in 2015 aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand en een woonvoorziening. Na afwijzing van deze aanvragen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft verzoeker bezwaar aangetekend. De behandeling van het bezwaar en de daaropvolgende rechtsgang heeft meer dan vier jaar geduurd, wat volgens de Raad een overschrijding van de redelijke termijn betekent. De Raad oordeelde dat er geen omstandigheden waren die een langere procedure rechtvaardigden. Daarom werd aan verzoeker een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd de Staat veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 267,-. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn voor de betrokken partijen.