ECLI:NL:CRVB:2021:877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen in het kader van de Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Wajong-uitkering van appellant, die sinds 2012 een uitkering ontvangt op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv had de uitkering per 1 januari 2018 verlaagd naar 70% van het minimumloon, omdat het Uwv van mening was dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv. De psychische problematiek van appellant werd niet als zodanig omschreven dat hij niet te behandelen was, en de Raad oordeelde dat verbetering van de medische situatie van appellant niet was uitgesloten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Wajong-uitkering van appellant terecht was verlaagd. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, en tot betaling van proceskosten aan appellant.