ECLI:NL:CRVB:2021:866
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering op basis van onvoldoende medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 22 februari 2005 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een melding van verslechtering van haar gezondheid in 2018, heeft het Uwv vastgesteld dat zij vanaf 6 september 2018 niet langer in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat. Ze overhandigde rapporten van het CVS/ME Medisch Centrum, waarin werd gesteld dat er bij haar sprake is van CVS/ME. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had toegelicht dat er geen aanleiding was om verdergaande psychische beperkingen aan te nemen. De informatie van het CVS/ME Medisch Centrum werd niet als nieuw of relevant beschouwd voor de datum in geding. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte en dat er geen aanleiding was voor de benoeming van een deskundige, zoals door appellante was verzocht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.