ECLI:NL:CRVB:2021:850
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond wegens niet tijdig betalen griffierecht en criteria voor vrijstelling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2021 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere beslissing. Appellant had verzet aangetekend omdat hij van mening was dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om het griffierecht in termijnen te voldoen. De Raad had eerder, op 15 oktober 2020, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. Appellant stelde dat internationaal recht voorschrijft dat niemand wegens financieel onvermogen het recht op adequate rechtspraak mag worden ontzegd.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 februari 2015 geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht de heffing van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. In deze zaak heeft de Raad vastgesteld dat appellant en zijn partner een netto-inkomen hadden dat hoger was dan de geldende norm van 90% van de maximale bijstandsnorm voor een alleenstaande. Hierdoor kon de Raad het verzoek om vrijstelling van het griffierecht niet honoreren.
De Raad heeft appellant in een brief van 14 augustus 2020 een laatste termijn gesteld om het griffierecht te voldoen en gewaarschuwd dat het hoger beroep niet inhoudelijk zou worden behandeld als het griffierecht niet op tijd werd betaald. De Raad heeft geconcludeerd dat de juiste procedure is gevolgd en dat het wettelijke stelsel geen mogelijkheid biedt om het griffierecht in termijnen te betalen. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.