ECLI:NL:RBLIM:2022:6801

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
ROE 22/977
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht en misbruik van procesrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 30 augustus 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van het UWV van 24 maart 2022 beoordeeld. Eiseres heeft verzet aangetekend tegen eerdere uitspraken waarbij zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar beroep, omdat zij het griffierecht niet had betaald en geen beroep had gedaan op betalingsonmacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres herhaaldelijk dezelfde argumenten aanvoert, namelijk dat de regeling inzake griffierecht in strijd zou zijn met Europees recht. Deze argumenten zijn echter al eerder door de rechtbank verworpen.

De rechtbank oordeelt dat de wijze van procederen van eiseres misbruik van recht oplevert, vooral omdat zij vaak aangeeft gehoord te willen worden, maar niet verschijnt op de geplande zittingen. De rechtbank benadrukt dat het niet betalen van het griffierecht, zonder een verontschuldigbare reden, leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Eiseres heeft niet aangetoond dat de heffing van het griffierecht in haar geval een onaanvaardbare belemmering vormt voor toegang tot de rechter. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat het UWV geen proceskosten hoeft te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet in te stellen tegen deze uitspraak. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ter ondersteuning van haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/977

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van het UWV van 24 maart 2022 (het bestreden besluit).
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4. De rechtbank stelt voorop dat iemand die beroep instelt op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
5. Eiseres heeft het griffierecht in deze zaak niet betaald, terwijl zij daarvoor wel conform de procedurevoorschriften in de gelegenheid is gesteld. Eiseres heeft (schriftelijk) uitgebreid uiteengezet waarom zij het griffierecht niet heeft betaald. Eiseres betaalt geen griffierecht zolang er geen onvervalste documenten worden overgelegd van haar financiën. Verweerder wil deze niet overleggen en de rechtbank vraagt die ook niet op. Volgens eiseres zijn haar financiële gegevens vervalst en verduisterd. Eiseres vindt dat er sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat haar recht op de toegang tot de rechter wordt belemmerd en het recht om te worden gehoord wordt geschonden. Eiseres heeft bovendien uitdrukkelijk verklaard zich niet te beroepen op betalingsonmacht, omdat deze regeling eveneens in strijd is met artikel 6 EVRM.
6. De bestuursrechter heeft al vaker geoordeeld [1] dat de regeling over het heffen van griffierecht en de hoogte hiervan, zoals in Nederland wordt gehanteerd, dusdanig is dat deze normaal gesproken géén belemmering vormen voor de toegang tot de rechter. In individuele gevallen kan dat anders zijn namelijk als het netto-inkomen waarover de rechtzoekende maandelijks kan beschikken op het moment dat het griffierecht betaald moet worden, minder bedraagt dan 95% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en er geen vermogen is waarmee het griffierecht kan worden betaald. Er kan dan een beroep op betalingsonmacht worden gedaan, waardoor vrijstelling van griffierecht kan worden verleend. Het is dan wel aan de rechtzoekende om dit aannemelijk te maken. [2]
7. Hieruit volgt dat niet de rechtbank (of verweerder) maar eiseres zélf moet aantonen dat de heffing van het griffierecht in haar geval een onaanvaardbare belemmering vormt om zich tot de rechter te wenden. Dat heeft eiseres niet gedaan. Als zij het griffierecht niet kan betalen, dan staat het eiseres vrij om een beroep te doen op betalingsonmacht. Daarvan heeft eiseres echter uitdrukkelijk afgezien. Dat is haar keuze, maar die heeft dan wel tot gevolg dat geen vrijstelling voor het betalen van het griffierecht kan worden verleend. Dat eiseres het griffierecht niet wil betalen zolang zij de door haar gewenste documenten niet heeft ontvangen, is niet voldoende om een onaanvaardbare belemmering aan te nemen. Het is de rechtbank namelijk niet duidelijk geworden waarom dat voor eiseres een belemmering oplevert om het griffierecht te betalen. Ook in de overige door eiseres omschreven feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen redenen waarom eiseres het griffierecht niet zou kunnen of hoeven te betalen.
8. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij redelijkerwijs niet in verzuim is om het griffierecht te betalen. De rechtbank verwijst daarvoor ook naar de bij eiseres bekende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2019. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Het UWV hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van R.A.H. Viester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 augustus 2022

Informatie over verzet

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.
2.Vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 april 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:850 en 29 maart 2019; ECLI:NL:CRVB:2019:1101.