Uitspraak
- wijst het verzoek om wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank in een geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 februari 2021 aan verzoeker en het Uwv bericht dat het onderzoek ter zitting op 16 april 2021 zou plaatsvinden. Verzoeker heeft op 26 februari 2021 gereageerd met de intentie om de zitting uit te stellen. Het Uwv heeft op 11 maart 2021 aangegeven de zitting mogelijk niet bij te wonen, omdat verzoeker niet de beslissing op het bezwaar ter discussie stelt, maar zijn problemen met het veiligstellen van pensioenrechten. Op 19 maart 2021 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, T.L. de Vries, die niet in de wraking berustte. De zitting op 12 april 2021 was bedoeld om het wrakingsverzoek te behandelen.
De Raad heeft vastgesteld dat de wrakingsgrond moet liggen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de rechter. Bij de beoordeling van de onpartijdigheid van de rechter moet worden aangenomen dat een rechter onpartijdig is, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De Raad concludeert dat de procedurele beslissingen die zijn genomen, zoals het sluiten van het vooronderzoek en het agenderen van de zitting, niet kunnen worden opgevat als blijk van vooringenomenheid. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en verzoeker wordt verweten misbruik te maken van de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen. De Raad besluit dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.