ECLI:NL:CRVB:2021:817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
20/990 WAO-W-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een hoger beroep inzake WAO

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank in een geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 februari 2021 aan verzoeker en het Uwv bericht dat het onderzoek ter zitting op 16 april 2021 zou plaatsvinden. Verzoeker heeft op 26 februari 2021 gereageerd met de intentie om de zitting uit te stellen. Het Uwv heeft op 11 maart 2021 aangegeven de zitting mogelijk niet bij te wonen, omdat verzoeker niet de beslissing op het bezwaar ter discussie stelt, maar zijn problemen met het veiligstellen van pensioenrechten. Op 19 maart 2021 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, T.L. de Vries, die niet in de wraking berustte. De zitting op 12 april 2021 was bedoeld om het wrakingsverzoek te behandelen.

De Raad heeft vastgesteld dat de wrakingsgrond moet liggen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de rechter. Bij de beoordeling van de onpartijdigheid van de rechter moet worden aangenomen dat een rechter onpartijdig is, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De Raad concludeert dat de procedurele beslissingen die zijn genomen, zoals het sluiten van het vooronderzoek en het agenderen van de zitting, niet kunnen worden opgevat als blijk van vooringenomenheid. Het verzoek om wraking wordt afgewezen, en verzoeker wordt verweten misbruik te maken van de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen. De Raad besluit dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

20/990 WAO-W-PV
Datum beslissing: 12 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Zitting hebben: E.J.M. Heijs (voorzitter), E. Dijt en G.A.J. van den Hurk
Griffier: R.I.S. van Haaren
Ter zitting is verschenen: [verzoeker]
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om wraking af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad heeft op 22 februari 2021 aan verzoeker en het Uwv bericht voornemens te zijn om het onderzoek ter zitting te laten plaatsvinden op 16 april 2021. Verzoeker heeft daarop op 26 februari 2021 gereageerd, blijkbaar met de bedoeling die behandeling te laten uitstellen. Het Uwv heeft op 11 maart 2021 laten weten te overwegen de zitting niet bij te wonen, omdat in de visie van het Uwv verzoeker in de beroepsprocedure niet zozeer de beslissing op het bezwaar ter discussie stelt als wel zijn problemen met onder andere het veilig stellen van pensioenrechten. Op 16 maart 2021 is een nadere reactie van verzoeker ontvangen, waarin hij, naar het de Raad voorkomt, de indiening van een verzoek om wraking heeft aangekondigd. Op 17 maart 2021 zijn verzoeker en het Uwv uitgenodigd voor de behandeling ter zitting van 16 april 2021. Daarbij is vermeld dat T.L. de Vries de behandelend rechter zou zijn.
2. Verzoeker heeft op 19 maart 2021 een verzoek om wraking tegen de behandelend rechter ingediend. De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten. Verzoeker en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 12 april 2021.
3. De Raad begrijpt het standpunt van verzoeker aldus dat hij meent dat de zitting van 16 april 2021 geen doorgang zou moeten vinden, omdat hij had gemeld dat de voorgestelde zittingsdatum “onjuist is” en ook de gemachtigde van het Uwv heeft bericht dat hij de zitting niet zou bijwonen. Verzoeker heeft te kennen gegeven bepaalde bewijsstukken in te willen zenden die op dit moment niet voorhanden zijn. Volgens verzoeker kan het Uwv, als de behandeling ter zitting plaatsvindt op 16 april 2021, van die stukken geen kennis nemen, terwijl dat voor behandeling van de zaak volgens hem wel nodig is.
4.1. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
4.2. De beslissingen om het vooronderzoek te sluiten, het onderzoek ter zitting te agenderen en daarvan geen uitstel te verlenen, zoals die in deze zaak zijn genomen, zijn procedurele beslissingen en kunnen alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien die beslissingen in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die deze heeft gegeven. Van zodanige omstandigheden is op geen enkele wijze gebleken. Het verzoek om wraking dient daarom te worden afgewezen.
4.3. Verzoeker kan ter zitting aan de behandelend rechter uiteenzetten waarom het beroep nog niet voor afdoening gereed is en waarom er naar zijn mening nog nadere stukken nodig zijn. Het is vervolgens aan de behandelend rechter om hierover een procedurele beslissing te nemen. Nu verzoeker reeds vóór de zitting en zonder de bedoelde uiteenzetting te geven een verzoek om wraking heeft gedaan, wordt geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen. Er is daarom aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) E.J.M. Heijs