ECLI:NL:CRVB:2021:678
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslagbesluit en aanvullende uitkering in het ambtenarenrecht
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een ontslagbesluit van de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, waarbij appellant met ingang van 1 december 2017 ontslag is verleend op grond van artikel 12.12 van de CAO. Appellant was sinds 1 april 1997 werkzaam bij het UMC Utrecht en ontving na zijn ontslag een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Universitair Medische Centra (BWUMC). Appellant verzocht om een aanvullende ontslagregeling, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep stelde de Centrale Raad van Beroep vast dat het ontslagbesluit geen aanvullende uitkering bevatte en dat appellant niet had ingegaan op een eerder aanbod voor een minnelijke regeling. De Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden die appellant aanvoerde geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2021.