ECLI:NL:CRVB:2021:377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en onterecht niet melden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 24 april 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, werd geconfronteerd met een intrekking van haar bijstand en een terugvordering van € 12.566,30 door het college van burgemeester en wethouders van Blaricum. Dit besluit was gebaseerd op het vermoeden dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met haar ex-partner, X, met wie zij drie kinderen heeft. Het college had waarnemingen verricht die leidden tot de conclusie dat X zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van appellante.
De Raad heeft vastgesteld dat de waarnemingen, die voornamelijk plaatsvonden vanaf de openbare weg, niet als stelselmatige observaties kunnen worden gekwalificeerd. De inbreuk op de privacy van appellante werd als gerechtvaardigd beschouwd, gezien de noodzaak om de rechtmatigheid van de bijstandsverlening te onderzoeken. De verklaringen van buurtbewoners werden als steunbewijs gezien voor het standpunt van het college, terwijl de getuigenverklaringen van appellante onvoldoende overtuigend waren. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding en dat de intrekking van de bijstand terecht was.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en stelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand op het college rustte, maar dat het college in dit geval aan die verplichting had voldaan. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig waren, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.