In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant. Appellant ontving sinds 14 januari 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, en later de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Opsterland heeft de bijstand van appellant per 14 maart 2016 beëindigd, omdat zij meenden dat appellant zijn woonplaats buiten de gemeente had. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek naar het water- en gasverbruik en verklaringen van buurtbewoners en een vriendin van appellant.
De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat het college niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. De Raad heeft vastgesteld dat de beschikbare onderzoeksgegevens onvoldoende zijn om te concluderen dat appellant zijn woonplaats niet in de gemeente Opsterland had. De Raad oordeelde dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de wil van appellant om zijn woonplaats op te geven en dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van het college herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 2.136,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor het college om voldoende bewijs te verzamelen bij besluiten die belastend zijn voor de betrokkene.