ECLI:NL:CRVB:2021:3344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
20/4180 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de herziening van het AOW-pensioen van betrokkene, die in 2019 in het huwelijk is getreden met een partner die in Duitsland woont. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had het pensioen van betrokkene herzien naar het bedrag voor een gehuwde, omdat er volgens hen geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen deze herziening gegrond verklaard, maar de Svb ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Betrokkene ontving een ouderdomspensioen op basis van de AOW voor ongehuwden, maar meldde in 2019 dat hij was getrouwd. De Raad concludeert dat er uit de feiten niet ondubbelzinnig blijkt dat betrokkene en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven. De Raad stelt vast dat de huwelijkse voorwaarden en het feitelijke gedrag van betrokkene en zijn echtgenote erop wijzen dat zij een vorm van echtelijke samenleving hebben, ondanks dat zij niet samenwonen. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven en vernietigt de eerdere uitspraak. Het beroep van de Svb wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

20.4180 AOW

Datum uitspraak: 23 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 november 2020, 19/3290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de Svb schriftelijk vragen gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Willigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene ontving een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Met een brief van 25 februari 2019 heeft betrokkene aan de Svb gemeld op 15 februari 2019 in het huwelijk te zijn getreden met [naam] , die in Duitsland woont en werkt en daar ook zal blijven wonen. Betrokkene blijft in Nederland wonen en er bestaat geen voornemen te gaan samenwonen.
1.2.
Met een besluit van 1 maart 2019, in stand gelaten bij besluit van 31 mei 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het pensioen van betrokkene vanaf maart 2019 herzien naar het bedrag voor een gehuwde (gehuwdenpensioen).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard op de grond dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven tussen betrokkene en zijn echtgenote. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene met zijn echtgenote is gehuwd om ervoor te zorgen dat hij haar een vakantiehuis in Spanje kan nalaten zonder dat zijn echtgenote daarvoor zwaar wordt belast. Betrokkene en zijn echtgenote wonen niet samen en hebben nooit samengewoond en niet aannemelijk is dat zij in de toekomst gaan samenwonen. Verder hebben zij gescheiden financiën en verzorgen zij elkaar niet bij ziekte. In de visie van de rechtbank zijn het regelmatige (telefonische of Skype) contact, de gezamenlijke activiteiten van betrokkene en zijn echtgenote en de verklaring van betrokkene dat hij en zijn echtgenote zich presenteren als stel, onvoldoende om te conclusie te dragen dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
3. In hoger beroep bestrijdt de Svb deze uitspraak met name door te stellen dat de rechtbank niet alle feiten en omstandigheden heeft meegewogen bij haar oordeel. Bovendien zou het oordeel van de rechtbank in strijd zijn met de rechtspraak van de Raad. Betrokkene bepleit een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932). Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken (uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
Verder kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Dat kan door het voeren van een gezamenlijke huishouding of op een andere manier. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken. Dat moet dan wel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken.
4.3.
In zijn bezwaarschrift heeft betrokkene verklaard dat hij reeds vele jaren bevriend is met [naam] en dat beiden hun genegenheid en liefde voor elkaar wilden bezegelen door een huwelijk met huwelijkse voorwaarden af te sluiten. Op een vragenformulier heeft hij ingevuld dat het huwelijk in Nederland is gevierd met familie en kennissen, dat [naam] en hij meerdere malen per week via internet contact hebben en dat hij [naam] zo’n vijf maal per jaar gedurende een week in München bezoekt. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft hij toegelicht dat de bezoeken plaatsvinden met Pasen, Pinksteren, Kerst, Oud en Nieuw en de verjaardag (de Raad begrijpt: van [naam] ) en dat [naam] en hij een huwelijksreis hebben gemaakt. Betrokkene heeft een sleutel van de woning van [naam] . Blijkens het overgelegde uittreksel van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen van plan elk een eigen huishouding te voeren en zullen zij hun vermogens en financiën strikt gescheiden houden. Zij hebben onderkend dat dit niet afdoet aan de verplichting de ander het nodige te verschaffen als diens middelen ontoereikend zijn. Tevens is een bepaling opgenomen voor het geval de echtgenoten wel een gezamenlijke huishouding gaan voeren. Betrokkene heeft verklaard dat hij, als dank voor de hulp en steun die hij gedurende vele jaren van [naam] heeft ontvangen rondom de ziekte van zijn eerste echtgenote, bij overlijden zijn bezittingen in Spanje aan [naam] wil nalaten. Het betreft een vakantiewoning die betrokkene na het overlijden van zijn eerste echtgenote samen met [naam] heeft uitgezocht en ingericht, een daartoe aangehouden Spaanse bankrekening en een auto. Ter zitting bij de Raad heeft betrokkene zijn eerdere verklaringen op enkele punten genuanceerd, maar er is niet gebleken van omstandigheden waarom betrokkene niet aan zijn eerdere verklaringen zou mogen worden gehouden.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad blijkt uit deze feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig dat tussen betrokkene en [naam] geen sprake is van echtelijke samenleving. Veeleer moet worden vastgesteld dat betrokkene en [naam] bij huwelijkse voorwaarden hebben vastgesteld op welke wijze zij in hun geval de huwelijkse samenleving (vooralsnog) willen inrichten, en dat zij zich ook feitelijk op die wijze gedragen. Van een situatie waarin beide echtgenoten een eigen leven leiden als waren zij niet met de ander gehuwd, is geen sprake. De regelmatige contacten en de wederzijdse zorg voor elkaar, zich uitend in de morele steun van [naam] aan betrokkene en de testamentaire voorzieningen van betrokkene ten behoeve van [naam] , staan hieraan in de weg. Betrokkene kan zich verder niet met vrucht beroepen op de uitspraak van de Raad van 19 maart 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO6231. De situatie van betrokkene en [naam] wijkt af van de situatie die aan de orde was in die uitspraak, waarin bij het sluiten van het huwelijk sprake leek te zijn van een terminale situatie.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene duurzaam gescheiden leeft van [naam] en dat het beroep ten onrechte gegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) D. Al-Zubaidi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.