ECLI:NL:CRVB:2021:3325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
18/6564 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens ontbreken procesbelang in zorgovereenkomst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van CZ Zorgkantoor B.V. dat goedkeuring had onthouden aan een zorgovereenkomst met Raja Thuiszorg B.V. Appellant was geïndiceerd voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en had een persoonsgebonden budget ontvangen. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat niet duidelijk was welke zorg daadwerkelijk door Raja zou worden geleverd.

In hoger beroep voerde appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn maatschappelijke positie en dat hij de Nederlandse taal niet machtig was, waardoor hij niet kon begrijpen dat de informatie die hij had verstrekt niet voldoende was. Het zorgkantoor stelde echter dat appellant geen procesbelang meer had, omdat hij in 2018 geen declaraties had ingediend voor de zorg die door Raja was geleverd en geen andere zorgovereenkomst ter goedkeuring had voorgelegd.

De Raad oordeelde dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk kan worden bereikt en betekenis heeft voor de indiener. Aangezien appellant niet was verschenen op de zitting en geen schriftelijke vragen had beantwoord, concludeerde de Raad dat appellant geen procesbelang meer had. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter.

Uitspraak

18.6564 WLZ

Datum uitspraak: 29 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
21 november 2018, 18/1263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Osinga, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2021. Appellant is niet verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Baytemir.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is door CIZ geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor heeft aan appellant voor het jaar 2018 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Appellant heeft een zorgovereenkomst gesloten met zorgverlener Raja Thuiszorg B.V. (Raja). Appellant heeft deze zorgovereenkomst ter goedkeuring voorgelegd aan het zorgkantoor.
1.2.
Bij besluit van 13 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 april 2018 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor goedkeuring onthouden aan de zorgovereenkomst. Het zorgkantoor heeft zich, voor zover van belang, op het standpunt gesteld dat uit de beschikbare informatie niet duidelijk is welke zorg daadwerkelijk wordt geleverd door Raja en of dit Wlz-zorg betreft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat onvoldoende duidelijk is welke zorg Raja daadwerkelijk zal gaan verlenen. Appellant heeft ook in beroep geen aanvullende informatie verstrekt over de zorg van Raja. Hierdoor blijkt niet op welke wijze Raja voorziet in de behoefte van appellant aan Wlz-zorg. Het zorgkantoor heeft terecht goedkeuring onthouden aan de zorgovereenkomst.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de maatschappelijke positie van hem ten opzichte van het zorgkantoor. Ook is appellant de Nederlandse taal niet machtig en kon hij daarom niet weten dat de aan het zorgkantoor verstrekte informatie niet voldoende zou zijn. Tot slot verleent Raja volgens appellant goede zorg.
3.2.
Het zorgkantoor heeft in verweer gesteld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij het hoger beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
Het zorgkantoor heeft ter zitting toegelicht dat appellant in 2018 geen declaraties van door Raja aan hem geleverde zorg heeft ingediend bij de Sociale verzekeringsbank. Ook heeft appellant geen andere met Raja gesloten zorgovereenkomst ter goedkeuring voorgelegd aan het zorgkantoor. Uit de stukken blijkt dat de zorgovereenkomst met [naam], die de zorg vanaf 1 februari 2018 heeft verleend, wel is goedgekeurd. Appellant is niet op de zitting van de Raad verschenen en heeft hem gestelde schriftelijke vragen over het procesbelang niet beantwoord. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij het hoger beroep.
4.3.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en E.J. Otten en R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) E.J. van der Veldt