ECLI:NL:CRVB:2021:3274
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaam gescheiden levenssituatie van appellant en zijn echtgenote in het kader van AOW-toekenning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 8 augustus 2012 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, had aangegeven gescheiden te leven van zijn echtgenote. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter vastgesteld dat appellant en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven, wat leidt tot de conclusie dat appellant recht heeft op een ouderdomspensioen voor gehuwden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de bevindingen van het onderzoek van de Svb voldoende feitelijke grondslag bieden voor deze conclusie. Appellant en zijn echtgenote zijn samen eigenaar van een woning en hebben gezamenlijk een andere woning die verhuurd wordt. Bovendien blijkt uit de stukken dat de financiering van een woning voor appellant is gebaseerd op het inkomen van zowel appellant als zijn echtgenote. Dit alles wijst erop dat zij in oktober 2018 niet duurzaam gescheiden leefden.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw betoogd dat hij ten onrechte als niet duurzaam gescheiden wordt beschouwd, maar de Raad heeft deze argumenten verworpen. De Raad heeft bevestigd dat de rechtbank terecht het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.