In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 1 november 1991 werkzaam was bij de gemeente Amstelveen en die in 2019 een voorwaardelijk strafontslag kreeg opgelegd wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit ongepaste uitlatingen over zijn teamleider en andere medewerkers, alsook het verlaten van zijn werkplek zonder geldige reden. De ambtenaar heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen, maar voerde aan dat zijn gedrag mogelijk te wijten was aan medische klachten na een hypofyseoperatie. De Raad oordeelde dat de ambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat het plichtsverzuim hem niet kon worden toegerekend. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarmee het voorwaardelijk strafontslag werd gehandhaafd. De Raad benadrukte dat bij de toetsing van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke disciplinaire maatregel geen evenredigheidstoetsing plaatsvindt, en dat de belangenafweging van beperkte betekenis is.