ECLI:NL:CRVB:2021:3143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en herziening besluit arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen op basis van een medische en arbeidskundige beoordeling. Het Uwv had gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Tijdens de zitting bevestigde appellante dat het hoger beroep betrekking had op haar verzoek om terug te komen van het besluit van 3 december 2014 en een beroep op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende gemotiveerd dat de door appellante beschreven problematiek al bekend was bij de Wajong-beoordeling in 2014. De rechtbank had geoordeeld dat de verklaring van de fysiotherapeut, die pas in beroep was overgelegd, niet in de beoordeling kon worden betrokken. De rechtbank oordeelde dat appellante in de beoordelingsperiode met haar beperkingen ten minste vier uur per dag belastbaar was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.