ECLI:NL:CRVB:2021:2959
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die eerder ziek was geworden en een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv die zijn recht op ziekengeld en WIA-uitkering beëindigden. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant had vastgesteld op minder dan 35%.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er meer beperkingen zijn dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2019 zijn weergegeven. Hij verwees naar een expertise van een verzekeringsarts en voerde aan dat de rechtbank deze niet terzijde had mogen schuiven. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
De Raad heeft appellant gevraagd naar zijn procesbelang, maar hij heeft niet kunnen aangeven wat dit was. Hierdoor heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en dat een louter formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang.