ECLI:NL:CRVB:2017:2098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/1409 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv over de WIA-uitkering werd behandeld. Appellant, die op 25 november 2011 uitviel als GBS-operator, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op deze uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,31% vanaf 22 november 2013. Na een bezwaarprocedure werd deze mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 62,13%. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, met beslissingen over proceskosten en griffierecht.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden van bezwaar. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de aangevallen uitspraak. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellant met ingang van 23 januari 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt was verklaard. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij met het aanvechten van de medische grondslag niet meer kon verkrijgen dan al was toegekend. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, aangezien appellant geen nieuwe of andere uitkering kon verkrijgen dan wat al was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 juni 2017.

Uitspraak

15/1409 WIA
Datum uitspraak: 2 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 januari 2015, 14/2475 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L.A.M. de Groot Heupner hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2017. Appellant is − met bericht − niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 25 november 2011 uitgevallen voor zijn werk als GBS-operator. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 4 oktober 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 22 november 2013 tot 22 februari 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 59,31%.
1.2.
Bij besluit van 25 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2013 ongegrond verklaard
.De mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd vastgesteld op 62,13%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, behoudens voor zover de kosten in bezwaar zijn afgewezen, in stand gelaten. Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de eerder ingediende gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv meegedeeld dat appellant in verband met een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 23 januari 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is beschouwd. Met ingang van 22 februari 2016 ontvangt appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 80 tot 100%.
4.2.
De Raad ziet zich gezien de ontwikkelingen vermeld in overweging 4.1 ambtshalve gesteld voor de vraag of nog sprake is van procesbelang. Uit vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2805, vloeit voort dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.3.
In een situatie als deze, waarin met ingang van 23 januari 2015 de loongerelateerde WGA-uitkering gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en waarin appellant niet uitdrukkelijk heeft betoogd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, leveren de bij appellant bestaande bezwaren tegen de vastgestelde beperkingen geen procesbelang op als bedoeld in overweging 4.2. Met het aanvechten van de medische grondslag kan appellant immers niet meer krijgen dan hij bij het bestreden besluit al toegekend heeft gekregen.
4.4.
Gelet op de uitspraak van de Raad van 15 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485, kan procesbelang nog gelegen zijn in het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering. Als een betrokkene tijdens het ontvangen van een loongerelateerde WGA-uitkering ten minste twee maanden een verdienvermogen van minder dan 20% heeft, dan geldt voor die betrokkene geen inkomenseis. De inkomenseis gaat op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA pas gelden 24 maanden nadat betrokkene weer een verdienvermogen van meer dan 20% heeft. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat de WGA-loonaanvullingsuitkering die aan appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 22 februari 2016 is toegekend, eveneens is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Dat betekent dat een procesbelang van appellant in deze zaak ook niet kan zijn gelegen in de inkomenseis.
4.5.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de conclusie dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.W.L. van der Loo

KP