Uitspraak
OVERWEGINGEN
.De mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd vastgesteld op 62,13%.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv over de WIA-uitkering werd behandeld. Appellant, die op 25 november 2011 uitviel als GBS-operator, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op deze uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,31% vanaf 22 november 2013. Na een bezwaarprocedure werd deze mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 62,13%. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, met beslissingen over proceskosten en griffierecht.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden van bezwaar. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de aangevallen uitspraak. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellant met ingang van 23 januari 2015 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt was verklaard. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij met het aanvechten van de medische grondslag niet meer kon verkrijgen dan al was toegekend. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, aangezien appellant geen nieuwe of andere uitkering kon verkrijgen dan wat al was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 juni 2017.