Uitspraak
21.511 WUBO, 21/512 AOR
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1946, aanvragen ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvragen zijn afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij is getroffen door oorlogsgeweld. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 26 november 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.
Appellant heeft geen herinneringen aan de gebeurtenissen die hij stelt te hebben meegemaakt en er ontbreekt objectieve bevestiging van deze ervaringen. De Raad overweegt dat voor erkenning als oorlogsgetroffene het noodzakelijk is dat de aanvrager daadwerkelijk betrokken is geweest bij de gebeurtenissen zoals bedoeld in de Wubo en de AOR. De medische argumenten die appellant naar voren heeft gebracht, kunnen pas aan de orde komen nadat zijn persoonlijke betrokkenheid is vastgesteld.
De Raad concludeert dat de bestreden besluiten in stand kunnen blijven, omdat appellant niet kan aantonen dat hij persoonlijk oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt. De beroepen worden ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H. Lagas, met M. Buur als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2021.