ECLI:NL:CRVB:2017:1319
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van Wuv- en Wubo-aanvragen wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld en onderduiksituatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1944 uit een gemengd huwelijk, had aanvragen ingediend voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen werden afgewezen omdat niet kon worden aangetoond dat de appellant in een onderduiksituatie verkeerde of dat hij getroffen was door oorlogsgeweld zoals bedoeld in de Wubo.
De Raad overwoog dat de Wuv en Wubo alleen betrekking hebben op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan tussen 31 december 1944 en 5 mei 1945. De appellant had geen bewijs geleverd dat hij vervolging had ondergaan of dat hij in een onderduiksituatie verkeerde. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van de appellant niet zodanig uitzonderlijk waren dat hij met de vervolgde kon worden gelijkgesteld. De bestreden besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad werden in stand gehouden, en de beroepen van de appellant werden ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op oorlogsgeweld en vervolging, en dat de omstandigheden waaronder de appellant de oorlogsjaren heeft doorgebracht niet wezenlijk verschilden van die van andere gemengd gehuwden en hun kinderen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.