ECLI:NL:CRVB:2021:2952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
21/844 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)

Op 26 november 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een verzoek had ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, geboren in 1969, had in 1992 een aanvraag ingediend om als tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld te worden. Deze aanvraag was in 1993 afgewezen, en na bezwaar was dit besluit in 1994 gehandhaafd. De Raad oordeelde destijds dat er geen medische gegevens waren die een verband tussen de gezondheid van de appellant en de vervolgingsgevolgen van zijn ouders konden aantonen.

In 2019 diende de appellant opnieuw een verzoek in, dat wederom werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aperte, verwijtbare fouten waren gemaakt door de verweerder bij de beoordeling van de aanvraag uit 1992. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag in 1992 was gebaseerd op medische adviezen van deskundigen, en dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere besluiten konden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 november 2021.

Uitspraak

21.844 WUV

Datum uitspraak: 26 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 januari 2021, kenmerk BZ011347496 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1969, heeft in 1992 een aanvraag ingediend om onder toepassing van artikel 3, tweede lid (oud), van de Wuv als zogenoemde tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde te worden gelijkgesteld. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 29 december 1993 en na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 29 juli 1994 op de grond dat niet is gebleken dat appellant ziekten of gebreken heeft die in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. Het tegen het besluit van
29 juli 1994 ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van 17 oktober 1996, nummer 94/286 WUV, ongegrond verklaard. In dat verband is overwogen dat noch in de voorhanden medische gegevens, noch anderszins voldoende grondslag is gevonden voor het oordeel dat het door verweerder ingenomen standpunt onjuist is.
1.2.
In april 2019 heeft appellant verzocht om toekenningen op grond van de Wuv. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 2 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat bij de beoordeling van de aanvraag van 1992 geen aperte, verweerder verwijtbare fouten zijn gemaakt.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen.
2.2.
Sinds de wetswijziging van 15 juli 1994 is het niet meer mogelijk om personen die na de oorlog zijn geboren, zoals appellant, met de vervolgden in de zin van de Wuv gelijk te stellen. Wat betreft verzoeken van na de oorlog geborenen om herziening van besluiten op aanvragen van vóór 15 juli 1994, voert verweerder het beleid dat deze verzoeken alleen dan worden ingewilligd als bij het besluit waarvan herziening wordt verzocht, een aperte, hem verwijtbare fout is gemaakt. De Raad heeft dit beleid al meermalen aanvaard (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:955).
2.3.
De onder 1.1 genoemde besluitvorming was gebaseerd op medische adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs. Zij hadden de beschikking over de resultaten van het onderzoek verricht door de psychiater D. Cohen en informatie van de huisarts.
2.4.
In wat appellant naar voren heeft gebracht wordt geen grond gezien voor het oordeel dat verweerder bij de oorspronkelijke beoordeling aperte, hem verwijtbare fouten heeft gemaakt. De Raad licht dat hieronder toe.
2.4.1.
Uit de rechtspraak van de Raad [1] volgt dat een discussie over de resultaten en de juistheid van het in 1993 verrichte onderzoek door Cohen niet passend is bij de aard van het hier voorliggende verzoek. Dit had aan de orde moeten komen in het beroep tegen het besluit 29 juli 1994. De uitkomst van de medische beoordeling van 1993/1994 staat dan ook vast en kan niet ter discussie worden gesteld alsof het een eerste aanvraag betreft. Voor het gelasten van een second-opinion medisch onderzoek bestaat om die reden dan ook geen grond.
2.4.2.
Appellant stelt verder dat psychiater Cohen bij zijn medisch onderzoek niet beschikte over de medische gegevens van de ouders van appellant. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 28 april 2005 [2] betoogt appellant dat het tot stand komen van een deskundigenadvies terwijl de relevante medische gegevens ontbreken een essentiële fout is. Dit betoog van appellant slaagt niet. Anders dan in het geval van de betrokkene in genoemde uitspraak is bij appellant destijds door Cohen geen psychopathologie vastgesteld. Uit de vaste rechtspraak volgt, bijvoorbeeld de uitspraak van 3 mei 2007 [3] , dat het ontbreken van de medische gegevens van de ouders niet tot een aperte, aan verweerder verwijtbare fout leidt als de desbetreffende deskundige bij de betrokkene geen psychopathologie kan vaststellen en de deskundige dus niet toekomt aan het beantwoorden van de vraag of er een verband bestaat tussen de bij de betrokkene vastgestelde ziekte en de vervolgingsgevolgen van de ouders. Dat enkele familieleden van appellant wel met de vervolgde gelijk zijn gesteld, kan aan de bevindingen van Cohen niet afdoen omdat de medische beoordeling een individuele beoordeling is waarvan de uitkomst per gezinslid kan verschillen.
2.4.3.
Ook anderszins is de Raad niet gebleken dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van 1992 een aperte, hem verwijtbare fout heeft gemaakt. Appellant heeft geen (medische) gegevens overgelegd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat verweerder op de destijds beschikbare medische gegevens een onjuist besluit heeft genomen.
2.5.
Uit 2.4.1 tot en met 2.4.3 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur