Uitspraak
21.844 WUV
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
Op 26 november 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een verzoek had ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, geboren in 1969, had in 1992 een aanvraag ingediend om als tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld te worden. Deze aanvraag was in 1993 afgewezen, en na bezwaar was dit besluit in 1994 gehandhaafd. De Raad oordeelde destijds dat er geen medische gegevens waren die een verband tussen de gezondheid van de appellant en de vervolgingsgevolgen van zijn ouders konden aantonen.
In 2019 diende de appellant opnieuw een verzoek in, dat wederom werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aperte, verwijtbare fouten waren gemaakt door de verweerder bij de beoordeling van de aanvraag uit 1992. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag in 1992 was gebaseerd op medische adviezen van deskundigen, en dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere besluiten konden ondermijnen.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 november 2021.