ECLI:NL:CRVB:2017:955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
16/4383 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1968, een herhaald verzoek ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Dit verzoek is afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij werd gesteld dat er geen (aperte) fouten waren gemaakt bij de eerdere afwijzingen. Appellant had eerder in 1994, 2002 en 2010 aanvragen ingediend, die telkens waren afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat de psychische klachten van appellant niet in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. De Raad heeft het beleid van de verweerder, dat herzieningsverzoeken alleen worden ingewilligd bij een duidelijke fout, bevestigd. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/4383 WUV
Datum uitspraak: 9 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 mei 2016, kenmerk BZ01961631 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016. Daar zijn namens appellant verschenen [A], [B] en [C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1968, heeft in 1994 een aanvraag ingediend om als zogenoemd tweede generatie-oorlogsslachtoffer met de vervolgde in de zin van de Wuv te worden gelijkgesteld. Die aanvraag is afgewezen op de grond dat de psychische klachten van appellant niet in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. Het tegen die afwijzing, zoals na bezwaar gehandhaafd, ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 oktober 1999, 97/7049 WUV, ongegrond verklaard.
1.2.
Een in oktober 2002 door appellant ingediend verzoek om toekenningen op grond van de Wuv is afgewezen op de grond dat bij de eerdere beoordeling geen aperte, verweerder verwijtbare, fouten zijn gemaakt. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Een verzoek van appellant van oktober 2010 om de eerdere afwijzing te herzien is door verweerder eveneens afgewezen. Het tegen deze afwijzing, zoals na bezwaar gehandhaafd, ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van 10 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5472, ongegrond verklaard.
1.4.
In september 2015 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wuv. Dat verzoek is door verweerder afgewezen bij besluit van 12 januari 2016 en na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat (ook nu) niet is gebleken dat verweerder bij de afwijzing destijds een (aperte) fout heeft gemaakt.
2. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
2.1.
Sinds de wetswijziging van 15 juli 1994 is het niet meer mogelijk om personen die na de oorlog zijn geboren, zoals appellant, met de vervolgden in de zin van de Wuv gelijk te stellen. Wat betreft verzoeken van na de oorlog geborenen om herziening van besluiten op aanvragen van vóór 15 juli 1994, voert verweerder het beleid dat deze verzoeken alleen dan worden ingewilligd als bij het besluit waarvan herziening wordt verzocht, een aperte, verweerder verwijtbare fout is gemaakt. De Raad heeft dit beleid al meermalen aanvaard (bijvoorbeeld de uitspraak van 19 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1825).
2.2.
In dit geval heeft de Raad zich al tweemaal eerder over de situatie van appellant gebogen. Reeds naar aanleiding van het herzieningsverzoek uit 2010 is geoordeeld dat bij de oorspronkelijke beoordeling door verweerder geen verwijtbare fout is gemaakt als bedoeld onder 2.1. Er is geen reden hierover thans anders te oordelen.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

HD