ECLI:NL:CRVB:2005:AT5031

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5974 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening aanvraag 2e-generatieoorlogsslachtoffer en vergoeding psychotherapie

In deze zaak gaat het om een herhaald verzoek van eiseres om als 2e-generatieoorlogsslachtoffer met de vervolgde gelijkgesteld te worden en om vergoeding van psychotherapie. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De afwijzing was gebaseerd op een rapport van de adviserend geneeskundige, waarin werd gesteld dat de psychische klachten van eiseres niet in overwegende mate verband hielden met de vervolging van haar moeder. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.H.J. Toxopeus.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 maart 2005, waarbij eiseres in persoon aanwezig was, samen met haar advocaat en haar moeder. De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van de eerdere aanvraag van eiseres berustte op een aan verweerster verwijtbare beoordelingsfout. De Raad oordeelt dat verweerster niet voldoende rekening heeft gehouden met de medische gegevens van de moeder van eiseres, die relevant zijn voor de beoordeling van de psychische klachten van eiseres.

De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerster een nieuw besluit moet nemen, waarbij de beschikbare gegevens van de moeder van eiseres in acht worden genomen. Tevens is verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 661,60. De Raad heeft ook bepaald dat het griffierecht van € 27,- aan eiseres moet worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen van 2e-generatieoorlogsslachtoffers, waarbij medische gegevens van de vervolgde ouders cruciaal zijn voor de besluitvorming.

Uitspraak

03/5974 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 30 oktober 2003, kenmerk JZ/60/2003/0831, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, namens eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom zij het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 maart 2005 is van de kant van eiseres nog een rapport d.d. 2 maart 2005 van drs. D.H.D. Mac Gillavry ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 24 maart 2005. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Toxopeus voornoemd. Tevens was aanwezig de moeder van eiseres, [naam moeder]. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 6 maart 1995 heeft verweerster afwijzend beslist op een aanvraag van eiseres (geboren in 1963) die primair er toe strekte om als zogenoemd 2e generatie-oorlogsslachtoffer met toepassing van artikel 3, tweede lid, oud, van de Wet met de vervolgde te worden gelijkgesteld. Daartoe heeft verweerster overwogen dat de psychische klachten van eiseres niet in overwegende mate in verband staan met de vervolging van haar moeder en de bij haar ontstane vervolgingsklachten. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
In februari 2003 heeft eiseres zich gewend tot verweerster met een verzoek om haar alsnog met de vervolgde gelijk te stellen en in aanmerking te brengen voor onder meer een voorziening ter zake van psychotherapie.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 13 juni 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op gronden ontleend aan artikel 61, tweede lid, van de Wet.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad stelt overeenkomstig zijn vaste jurisprudentie in deze voorop dat verweerster - gegeven de sluiting van de Wet voor de naoorlogse generatie ingaande 15 juli 1994 - het hiervoor genoemde verzoek van februari 2003 terecht in behandeling heeft genomen als een verzoek om herziening van het door haar ten aanzien van de eerdere aanvraag van eiseres genomen besluit van 6 maart 1995.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag en door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, zodat de Raad de wijze waarop verweerster hiervan gebruik maakt met terughoudendheid dient te toetsen.
Verweerster heeft het onderhavige verzoek om herziening afgewezen onder overweging dat niet is gebleken dat aan de afwijzing van de eerdere aanvraag van eiseres aperte, aan verweerster verwijtbare beoordelingsfouten ten grondslag hebben gelegen.
Naar de Raad ook reeds eerder als zijn standpunt te kennen heeft gegeven, is verweerster gerechtigd verzoeken om herziening als het onderhavige aan deze maatstaf te toetsen.
Blijkens de gedingstukken berust de afwijzing van de eerdere aanvraag van eiseres met name op het rapport van onderzoek van eiseres door de adviserend geneeskundige van verweerster, de arts J.J.B. den Hollander, van februari 1995.
In zijn jurisprudentie in zaken betreffende aanvragen om gelijkstelling van een 2e generatie-oorlogsslachoffer met de vervolgde in de zin van de Wet heeft de Raad steeds als eis gesteld dat de in die zaken op verzoek van verweerster onderzoekend arts dient te beschikken over de medische gegevens met betrekking tot de vervolgde ouder(s), voor zover die bij (de medische dienst van) verweerster bekend kunnen zijn zonder in strijd te komen met algemeen aanvaarde regels van medische ethiek. Daarbij gaat het veelal om gegevens die namens verweerster zijn vergaard in het kader van de beoordeling van door die ouder(s) zelf ingediende aanvragen ingevolge de Wet.
Ten tijde van de eerdere aanvraag van eiseres was haar moeder reeds als vervolgde in de zin van de Wet erkend en beschikte verweerster dus waarschijnlijk over een medisch dossier betreffende de moeder. Aangezien deze in het begin van de negentiger jaren gedurende een periode van 16 maanden onder behandeling was geweest in de kliniek van Centrum ’45 te Oegstgeest, moeten voorts ook de, op haar betrekking hebbende, daar aanwezige medische gegevens ten tijde van de aanvraag van eiseres nog beschikbaar zijn geweest.
Uit de gedingstukken en met name het rapport van Den Hollander voornoemd, blijkt evenwel niet dat deze bij zijn onderzoek van eiseres of bij het uitbrengen van zijn advies aan verweerster beschikte over de medische gegevens betreffende de moeder van eiseres. Door de gemachtigde van verweerster is ter zitting wel opgemerkt dat Den Hollander, daar het vaste praktijk is die gegevens beschikbaar te stellen, daarover moet hebben beschikt, maar ook uit de conclusie van
Den Hollander komt slechts naar voren dat hij zijn oordeel, inhoudende dat de gevolgen van de vervolging van de moeder in aanzienlijke maar niet in overwegende mate hebben bijgedragen aan de psycho-pathologische klachten van eiseres, slechts heeft gebaseerd op zijn eigen onderzoek en kennisname van gegevens uit de behandelende sector (de arts
P.T. Hutchison).
Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen de complexe psychische problematiek bij eiseres, waarin beide ouders in een wederzijdse beïnvloeding een pathologische rol hebben gespeeld, is de Raad van oordeel dat aan de afwijzing van de eerdere aanvraag van eiseres een aperte, aan verweerster verwijtbare fout ten grondslag heeft gelegen.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit niet door de daaraan ten grondslag gelegde motivering kan worden gedragen. Dit besluit kan deswege geen standhouden.
De Raad acht het voorts aangewezen dat verweerster bij de uitvoering van deze uitspraak eiseres laat onderzoeken door een psychiater, aan wie de op dat moment beschikbare gegevens van de moeder van eiseres ter beschikking worden gesteld.
De Raad ziet, ten slotte, termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht verweerster te veroordelen in de kosten van eiseres welke worden begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand, en op € 17,60 als reiskosten, totaal derhalve € 661,60.
Van andere kosten is de Raad niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiseres het in dit geding betaalde griffierecht ad € 27,- vergoedt;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 661,60, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan de griffier van de Raad.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.