ECLI:NL:CRVB:2021:2945
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opleggen loonsanctie wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een loonsanctie die is opgelegd aan de appellante, een werkgever, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van een werkneemster die ziek was. De werkneemster had zich op 22 juli 2016 ziek gemeld en was in het kader van haar re-integratie eerst in haar eigen werk en later in ander werk aan de slag gegaan. De appellante had echter niet voldoende gedaan om de werkneemster te re-integreren, wat leidde tot de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting door het Uwv. De rechtbank had het beroep van de appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop de appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellante ten onrechte had aangenomen dat een werkhervatting van 13 uur per week het maximaal haalbare was. De Raad concludeerde dat de werkneemster vanaf januari 2018 in staat moest worden geacht om voor de volledige omvang van haar dienstverband (20 uur per week) te werken. Aangezien er vanaf dat moment vrijwel geen re-integratie-inspanningen waren verricht, bevestigde de Raad de loonsanctie die het Uwv had opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.