ECLI:NL:CRVB:2019:732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en onvoldoende re-integratie-inspanningen door werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loonsanctie opgelegd aan appellante, een werkgever, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De werknemer van appellante raakte op 5 december 2012 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Appellante heeft in de periode daarna onvoldoende re-integratie-inspanningen verricht, wat leidde tot de loonsanctie. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen om de re-integratie van de werknemer te bevorderen. De rechtbank Noord-Holland had eerder de beroepen van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de loonsanctie onterecht was opgelegd, omdat de werknemer niet in staat was te re-integreren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante onvoldoende inspanningen had verricht zonder deugdelijke grond. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de loonsanctie te bekorten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers onder de Wet WIA en de noodzaak van adequate re-integratie-inspanningen.