ECLI:NL:CRVB:2021:2920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
19/2143 PW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de behandelend rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door [naam], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft verzoekster een verzoek om wraking ingediend tegen de behandelend rechter, W.F. Claessens, omdat zij vreesde voor partijdigheid. Verzoekster baseerde haar vrees op het optreden van de rechter tijdens de zitting, waarbij zij vond dat de rechter een eenzijdige benadering had en mogelijk al een beslissingsrichting had bepaald. De behandelend rechter heeft echter aangegeven niet in de wraking te berusten en geen aanleiding te zien om zich te verschonen.

De Raad heeft op 23 april 2021 beslist op het wrakingsverzoek, maar deze beslissing werd later vervallen verklaard omdat verzoekster en haar gemachtigde niet de gelegenheid hadden gehad om te worden gehoord. Een nieuwe zitting werd gepland op 1 november 2021, maar wederom verscheen de behandelend rechter niet. De Raad heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter was. De vragen die de rechter stelde tijdens de zitting werden als onderdeel van zijn taak beschouwd en er was geen bewijs van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om wraking afgewezen. De beslissing werd genomen door de voorzitter L.M. Tobé en de leden J.P.A. Boersma en J.J.T. van den Corput, in aanwezigheid van griffier V.M. Candelaria, en werd openbaar uitgesproken op 15 november 2021.

Uitspraak

19/2143 PW-W
Datum beslissing: 15 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft [naam] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2019, 18/4011, in het geding tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (college).
Het onderzoek ter zitting in dit geding heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021 door het lid van de enkelvoudige kamer W.F. Claessens (behandelend rechter). Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] . Namens het college was drs. E.H. Siemeling aanwezig.
Namens verzoekster heeft [naam] ter zitting een verzoek om wraking tegen de behandelend rechter ingediend. Bij brief van 24 maart 2021 heeft verzoekster het wrakingsverzoek toegelicht. Daarbij is aan de behandelend rechter verzocht zich van de behandeling van de zaak te verschonen.
De behandelend rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld niet in de wraking te berusten en geen aanleiding te zien om zich te verschonen.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de Raad op 20 april 2021. De behandelend rechter heeft aangegeven niet te zullen verschijnen. Verzoekster is niet verschenen.
De Raad heeft op 23 april 2021 beslist op het ingediende wrakingsverzoek.
Bij brief van 30 april 2021 heeft verzoekster aan de Raad bericht dat bij de totstandkoming van de beslissing van 23 april 2021 een fundamenteel procedurevoorschrift is geschonden en dat zij alsnog over het wrakingsverzoek gehoord wil worden.
De Raad heeft bij uitspraak van 20 september 2021 de beslissing van 23 april 2023 vervallen verklaard. Hierbij is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de gemachtigde van verzoekster kennis heeft kunnen nemen van de behandeling van het wrakingsverzoek op de zitting van 20 april 2021. Daarom moet het er voor worden gehouden dat verzoekster en haar gemachtigde niet de gelegenheid hebben gehad op die zitting te worden gehoord.
Verzoekster en de behandelend rechter zijn daarop opnieuw uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van 1 november 2021. De behandelend rechter heeft aangegeven niet te zullen verschijnen. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat de behandelend rechter vooringenomen is. Zij heeft dat afgeleid uit het optreden van de behandelend rechter ter zitting. Daarbij heeft zij gewezen op de discussie ter zitting over de mogelijkheden van het aanvullen van de beroepsgronden en de eenzijdige benadering bij de vraagstelling over het betalen van kosten uit de reserveringsruimte. Door deze niet neutrale en als onevenwichtig ervaren vraagstelling van de behandelend rechter is bij verzoekster de indruk ontstaan dat de beslissingsrichting van de uitspraak al was bepaald. Verzoekster heeft dit ook afgeleid uit het gegeven dat de behandelend rechter mogelijk van plan was om na de behandeling ter zitting mondeling uitspraak te doen.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter moet verder het uitgangspunt zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Uit de gang van zaken bij de behandeling ter zitting op 23 maart 2021, zoals deze is weergegeven in het proces-verbaal van die zitting, kan geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van de behandelend rechter worden afgeleid. Het stellen van (kritische) vragen, in dit geval over de reserveringsruimte voor een bijstandsgerechtigde, en het bepalen van de omvang van het geding behoort tot de taak van de rechter. Hieruit noch uit het voorhouden aan procespartijen van de mogelijkheid van het doen van een mondelinge uitspraak, kan een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
3.3.
Het vorenstaande betekent dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door L.M. Tobé als voorzitter en J.P.A. Boersma en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) V.M. Candelaria