ECLI:NL:CRVB:2021:288
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor orthodontiebehandeling en vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van orthodontiebehandeling van haar dochter. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een toereikende en passende voorziening werd beschouwd voor de kosten van tandheelkundige behandeling. Appellante stelde dat de Zvw in haar geval niet voldeed, omdat slechts een deel van de kosten werd vergoed. De Raad oordeelde echter dat de Zvw in beginsel een adequate voorziening is, ook als niet alle kosten worden vergoed. Appellante voerde aan dat zij door advies van het college financieel benadeeld was, maar de Raad oordeelde dat het advies niet als een toezegging kon worden beschouwd die recht gaf op bijzondere bijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren voor het verlenen van bijstand. De uitspraak benadrukt het belang van de Zvw als voorliggende voorziening en de voorwaarden voor het beroep op het vertrouwensbeginsel.