Uitspraak
8 maart 2019, 18/1846 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
[naam vader] , vader van appellante, verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010), maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante per 5 maart 2014 geen aanspraak heeft op een Wajong-uitkering. De Raad stelt vast dat de aanvraag van appellante op 12 november 2013 is ingediend en dat het wettelijk kader van toepassing is op basis van de Wajong 2010. De Raad bevestigt dat er geen recht op uitkering kan worden toegekend met terugwerkende kracht bij een laattijdige aanvraag. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante op de relevante datum, 5 maart 2014, is cruciaal.
De Raad heeft de medische rapporten van deskundigen in overweging genomen en concludeert dat appellante op de relevante datum in staat was om functies te vervullen die meer dan 75% van het wettelijk minimumloon opleverden. De Raad wijst erop dat appellante geen nieuwe gegevens heeft aangedragen die de eerdere beoordelingen van haar belastbaarheid in twijfel trekken. De conclusie is dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.