ECLI:NL:CRVB:2018:3482

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
18/862 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en objectieve beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellante, geboren in 1990, had zich op 25 augustus 2011 ziekgemeld met energetische en pijnklachten. Na een aanvraag op 9 augustus 2013, heeft het Uwv op 2 oktober 2013 vastgesteld dat er geen recht op een WIA-uitkering was, omdat er geen objectiveerbare afwijkingen waren die de klachten konden verklaren. De verzekeringsarts concludeerde dat de klachten van appellante niet consistent waren en dat deconditionering een belangrijke rol speelde. Appellante heeft bezwaar aangetekend, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vervolgens deskundigen benoemd om de situatie van appellante te onderzoeken. Ondanks de rapportages van verschillende deskundigen, waaronder een revalidatiearts en een psychiater, bleef het Uwv bij zijn standpunt dat appellante niet arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft uiteindelijk de uitspraak van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gehouden. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de deskundigen voldoende inzichtelijk en consistent hadden gerapporteerd. De Raad oordeelde dat de medische grondslag voor de weigering van de WIA-uitkering voldoende was onderbouwd en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar beperkingen waren onderschat.

Uitspraak

18.862 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2018, 14/1333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1990, is laatstelijk in een tijdelijk dienstverband werkzaam geweest als helpende niveau 2 voor vijftien uur per week. Op 25 augustus 2011 heeft appellante zich ziekgemeld met energetische klachten en pijnklachten. Op 9 augustus 2013 heeft zij een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat, gegeven de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, voor appellante met ingang van 22 august 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA. De verzekeringsarts heeft onder meer overwogen dat na het intreden van de arbeidsongeschiktheid in augustus 2011 een beeld is ontstaan met ernstige subjectieve klachten waarvoor door diverse specialisten bij onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen zijn gevonden die de klachten konden verklaren. Eind 2011 heeft een arts in Duitsland na onderzoek wel een diagnose (Lyme) gesteld en is appellante gestart met een langdurige medicamenteuze behandeling die de klachten wel heeft doen verbeteren maar zeker niet heeft doen herstellen. De gevonden onderzoeksbevindingen – pijnklachten zonder bewegingsbeperkingen in engere zin of krachtverlies in engere zin – zijn vergelijkbaar met die omschreven worden door de arts waar appellante bij in behandeling is. Het beeld kenmerkt zich daarom door een uitgebreid klachtenpatroon waarbij klachten in het bewegingsapparaat in combinatie met vermoeidheidsklachten op de voorgrond staan. Het beeld dat appellante schetst van de functionele gevolgen van haar medische klachten is niet volledig consistent. Een noodzaak tot sterke beperking van elke vorm van activiteit en het merendeel van de dag liggend doorbrengen kan niet verklaard worden op grond van de medische situatie, eerder speelt deconditionering een belangrijke rol. Niettemin heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien om, gelet op de subjectieve klachtenbeleving, de onderzoeksbevindingen en het beloop tot op heden, rekening te houden met beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid in algemene zin. Appellante wordt belastbaar geacht overeenkomstig de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 september 2013. Een arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit op basis van de voor appellante geselecteerde functies vastgesteld op 0,00%.
1.3.
Appellante heeft in bezwaar, onder verwijzing naar een selectie uit het medisch dossier van haar huisarts en een uitgebreid eigen verslag over het verloop van haar gezondheid vanaf haar jeugd tot dan toe, aangevoerd dat zij zodanig beperkt is dat zij niet belastbaar is. Verder heeft appellante in bezwaar gemeld dat haar klachten sinds augustus 2013 zijn toegenomen.
1.4.
Bij besluit van 20 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 oktober 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
16 januari 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn bevindingen ter hoorzitting, dossieronderzoek en het medisch onderzoek geconcludeerd dat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn die de uitgebreide klachten van appellante kunnen verklaren. De diagnose Lyme acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeilijk, temeer omdat de Duitse arts bij lichamelijk onderzoek geen overtuigende afwijkingen vond en zijn diagnose blijkbaar alleen heeft gestoeld op de anamnese. Ook bij eigen onderzoek in bezwaar werden geen relevante beperkingen gevonden. Het enkele feit dat klachten consistent zijn, is geen reden tot het stellen van beperkingen. Gelet op de eis tot objectivering valt dan ook niet in te zien dat appellante niet belastbaar zou zijn conform de normaalwaarden van het Claimbeoordeling- en Borgingssysteem. Appellante wordt belastbaar geacht overeenkomstig de aangepaste FML van 16 januari 2014. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het verlies aan verdiencapaciteit op basis van de voor appellante geselecteerde functies vervolgens ongewijzigd vastgesteld op 0,00%.
2.1.
Appellante heeft in beroep gesteld dat, gelet op de diagnose van de Duitse internist dr. W. Berghoff, wel een objectieve oorzaak is aan te wijzen voor haar klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante medische informatie ingebracht, waaronder informatie van haar neuroloog prof. dr. C.I. Jonker van 24 juni 2014. Jonker heeft daarin het volgende gerapporteerd. Voor het krachtsverlies in de armen en benen is geen verklaring. Voor een polyneuropathie of radiculopathie bestaat geen enkele aanwijzing. Bij uitsluiting van andere oorzaken is (neuro) borreliosis de meest waarschijnlijke verklaring voor de klachten van appellante.
2.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapportages van 9 juli 2014 en 9 augustus 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven geen argumenten te zien om zijn standpunt te wijzigen.
2.3.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen en heeft revalidatiearts H.W.J. Rockx verzocht een onderzoek in te stellen. Rockx heeft op 11 juni 2015 onder meer gerapporteerd dat hij ziekte niet met zekerheid kan objectiveren en ook de ziektegevolgen niet. Hij heeft wel lichamelijke stoornissen geconstateerd. Er zijn verder beperkingen in gedrag, maar ook niet altijd consistent. Hij kan niet instemmen met de FML van
16 januari 2014 omdat volgens hem verder onderzoek naar de oorzaak van de klachten van appellante noodzakelijk is voordat een oordeel kan worden gevormd over haar inzet in arbeid. Op 22 augustus 2013 was appellante echter wel ziek en niet in staat om 40 uur per week te werken. Er zijn onvoldoende objectiveerbare afwijkingen die de klachten van appellante kunnen verklaren. Er is geen overtuigend bewijs dat sprake is van de ziekte van Lyme. Rockx acht het noodzakelijk dat appellante wordt onderzocht door een psychiater.
2.4.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapportage van 3 augustus 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven geen argumenten te zien om zijn standpunt te wijzigen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is Rockx tegenstrijdig in zijn oordeel en had hij moeten concluderen dat op zijn gebied geen afwijkingen zijn.
2.5.
In zijn reactie op de rapportage van 3 augustus 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft Rockx bij brief van 29 september 2015 herhaald dat hij bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen heeft gevonden, dat de fysieke klachten van appellante niet eenduidig en consistent zijn te verklaren uit een eventuele besmetting met Borrelia B en dat voor een juiste beoordeling van de arbeidsgeschiktheid het van belang is dat appellante wordt onderzocht door een psychiater.
2.6.
De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien een tweede deskundige te benoemen en heeft psychiater J.K. van der Veer verzocht een onderzoek in te stellen. Van der Veer heeft op 16 februari 2016 onder meer gerapporteerd dat aanwijzingen zijn gevonden voor een structurele ontwikkelingsstoornis. Het geconstateerde ernstige tekort op geestelijk niveau is zeker van invloed op het lichamelijk functioneren van appellante. Door een ernstig tekort aan mentale representaties wordt gedrag door appellante uitsluitend verklaard op basis van fysieke factoren. Op basis van zijn bevindingen komt Van der Veer tot een andere vaststelling van de belastbaarheid dan is neergelegd in de FML van 16 januari 2014 op de items persoonlijk functioneren. Of, gezien haar verminderde psychische belastbaarheid op 22 augustus 2013, appellante al dan niet in staat is 40 uur per week te werken en of al dan niet een urenbeperking had moeten worden aangenomen, kan Van der Veer niet beantwoorden, omdat deze vragen buiten zijn deskundigheid vallen.
2.7.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapportages van 29 februari 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 3 maart 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar aanleiding heeft gezien om Van de Veer als deskundige te volgen en de FML op 29 februari 2016 dienovereenkomstig aan te passen, maar dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens op basis van nieuw geduide functies het verlies aan verdiencapaciteit heeft vastgesteld op minder dan 35%.
2.8.
Appellante heeft onder verwijzing naar de rapportage van verzekeringsarts S. Knepper van 4 mei 2016 aangevoerd dat, anders dan waarvan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 29 februari 2016 is uitgegaan, zij niet in staat is fulltime te werken en dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Knepper onderschrijft in zijn rapportage het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de bevindingen volgens de vigerende inzichten niet bewijzen dat sprake is van Lyme, ook al kan dat ook niet worden uitgesloten. Maar nu het gedrag van appellante het gevolg is van een ernstige somatiestoornis die niet alleen gevolgen heeft voor het psychosociale maar, vanwege de beleving van lichamelijke klachten, ook – en vooral – voor het fysieke functioneren, had een situatie van geen benutbare mogelijkheden aangenomen moeten worden.
2.9.
Op verzoek van de rechtbank heeft Van der Veer op 22 juni 2016 gereageerd op de rapportage van Knepper. Volgens Van der Veer verschilt het verhaal van Knepper maar op een enkel punt met zijn verslag. Anders dan Knepper, heeft Van der Veer niet de diagnose somatiestoornis heeft gesteld omdat niet volledig wordt voldaan aan de criteria voor het stellen van die diagnose. Voor het bepalen van de beperkingen is dit niet relevant. Van belang is dat sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening. Van der Veer blijft bij zijn eerdere standpunt met betrekking tot de urenbeperking.
2.10.
Op verzoek van de rechtbank heeft voorts de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 25 juli 2016 op de rapportage van Knepper gereageerd en laten weten dat die rapportage niet tot een ander oordeel leidt.
2.11.
De rechtbank heeft daarop aanleiding gezien een derde deskundige te benoemen en heeft verzekeringsarts M.J. Gerritze gevraagd of zij zich, uitgaande van de rapportages van Rockx en Van der Veer, kon verenigen met de vaststelling van de belastbaarheid van appellante die betrekking heeft op 23 augustus 2013, zoals die blijkt uit de FML van 29 februari 2016. Gerritze heeft op 7 maart 2017 gerapporteerd dat zij zich deels kan vinden in de FML, maar dat zij na eigen onderzoek van mening is dat er ook aanleiding is om rekening te houden met enige beperkingen met betrekking tot het fysiek functioneren. Gelet op de standaard duurbelasting ziet zij geen reden voor het stellen van een urenbeperking. Zij ziet evenmin aanleiding om aan te nemen dat op 22 augustus 2013 sprake was van een situatie zoals bedoeld in de verzekeringsgeneeskundige standaard geen benutbare mogelijkheden. Appellante wordt belastbaar geacht overeenkomstig de door Gerritze aangepaste FML.
2.12.
Appellante heeft in haar reactie van 14 juni 2017 op de rapportage van Gerritze aangevoerd dat de verzekeringsarts ten onrechte geheel voorbij is gegaan aan de onderzoeken van de eerste twee deskundigen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij gewezen op de rapportage van Knepper van 26 mei 2017. Volgens Knepper heeft Gerritze de door Van der Veer genoemde beperkingen selectief overgenomen. Volgens Rockx en Van der Veer bestaat bij appellante een ernstige (ontwikkelings)stoornis, die zich manifesteert in fysieke klachten waarmee Gerritze ontoereikend rekening heeft gehouden.
2.13.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapportage van 19 juni 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat deze de FML conform de rapportage van Gerritze heeft aangepast. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 19 juni 2017 op basis van nieuw bijgeduide functies het verlies aan verdiencapaciteit wederom vastgesteld op minder dan 35%.
2.14.
Op 3 augustus 2017 heeft Gerritze gereageerd op de rapportage van Knepper van
26 mei 2017 en de rapportage van 19 juni 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gerritze heeft daarin geen aanleiding gezien op haar standpunt terug te komen. Wel heeft zij erop gewezen dat, nu er sprake is van een ernstig psychiatrische aandoening, zij er in deze bijzondere situatie van overtuigd is dat de forse deconditionering op 22 augustus 2013 zodanig aanwezig was dat aanleiding bestond om toch lichamelijke beperkingen aan te nemen. Voorts heeft zij nogmaals uitvoerig gemotiveerd waarom volgens haar geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in de verzekeringsgeneeskundige standaard geen benutbare mogelijkheden.
2.15.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 augustus 2017 te kennen gegeven in de rapportage van Knepper van 26 mei 2017 geen aanleiding te zien om zijn standpunt te wijzigen.
2.16.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het een juiste medische grondslag ontbeert, maar heeft geoordeeld dat nu de in beroep daaraan ten grondslag gelegde medische rapportage als deugdelijk is aan te merken de rechtsgevolgen van dat besluit in stand kunnen blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen redenen zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat de rechtbank in beginsel de deskundige(n) volgt die zij heeft benoemd. De deskundigen hebben voldoende inzichtelijk gerapporteerd en zijn bij hun conclusie gebleven na confrontatie met de opmerkingen van het Uwv en appellante. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het antwoord op de vraag of er bij appellante sprake is van (neuro)borreliose niet doorslaggevend is voor het bepalen van de belastbaarheid. Ook al zou de diagnose vaststaan, dan zou dat nog niet leiden tot het aannemen van alle door appellante ervaren belemmeringen. Die moeten immers medisch verklaard kunnen worden en dat is maar ten dele het geval. Appellante kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat Gerritze in strijd met de opdracht van de rechtbank zelf onderzoek heeft gedaan. De rapportage van Gerritze is niet in strijd met de rapportage van Van der Veer. Gerritze is uitgegaan van de door Van der Veer geconstateerde ernstige psychiatrische aandoening, die zij geplaatst heeft in een verzekeringsgeneeskundig kader. Ook het betoog van appellante dat Rockx gevolgd zou moeten worden waar het gaat om lichamelijke beperkingen kan de rechtbank niet volgen, nu Rockx heeft vastgesteld dat op zijn gebied geen objectiveerbare afwijkingen zijn vastgesteld. De term ‘deconditionering’ is beschrijvend en houdt geen negatief oordeel in over appellante. Ten slotte heeft de rechtbank erop gewezen dat zij bij de beoordeling van de zaak gehouden is aan wat medisch objectiveerbaar is vast te stellen, ook al is er soms een groot verschil met de wijze waarop de klachten door iemand worden ervaren.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. Appellante heeft in hoger beroep – samengevat – aangevoerd dat Gerritze in strijd met de rapportages van
Van der Veer en Rockx voor de door haar ondervonden klachten, die volgens appellante hun oorsprong vinden in de zieke van Lyme, te geringe beperkingen heeft aangenomen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de in beroep uitgebrachte rapporten van Knepper. De door Gerritze aangepaste FML doet geen recht aan het door Van der Veer geschetste beeld. Als gevolg van haar beperkingen heeft appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze situatie zich hier voordoet. De uitgebrachte rapportages van de drie deskundigen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Dat de rapportages afwijken van een andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.2.
Aangesloten wordt bij de overwegingen van de rechtbank over de in beroep door Gerritze aangepaste functionele mogelijkheden van appellante. Verwezen wordt naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank. Naar aanleiding van wat in hoger beroep door appellante naar voren is gebracht wordt daaraan nog het volgende toegevoegd.
4.2.1.
Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat haar belemmeringen voortvloeien uit de ziekte van Lyme. De rechtbank heeft daarover in de aangevallen uitspraak al terecht overwogen dat het antwoord op de vraag of er bij appellante sprake is van (neuro)borreliose (Lyme) niet doorslaggevend is voor het bepalen van de belastbaarheid. Daarbij komt dat deze diagnose niet is gesteld door de deskundige die de rechtbank heeft ingeschakeld. Rockx acht de fysieke klachten van appellante niet verklaarbaar uit besmetting met Borrelia B, wat overigens ook door de door appellante ingeschakelde deskundige Knepper wordt onderschreven.
4.2.2.
De beroepsgrond dat Gerritze in de aangepaste FML de beperkingen van appellante heeft onderschat, slaagt evenmin. Met betrekking tot de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de rapportage van 29 februari 2016 Van der Veer. De door Van der Veer op dat gebied geconstateerde beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgenomen in de FML van 29 februari 2016. Ook Gerritze kan zich volgens haar rapportage van 7 maart 2017 in zoverre vinden in de belastbaarheid zoals weergegeven in die FML. Voor het oordeel dat Gerritze daarbij de door Van der Veer genoemde beperkingen in de woorden van Knepper in zijn rapportage van 26 mei 2017 “selectief en naar het schijnt nogal tendentieus heeft overgenomen” bestaat geen aanleiding. Een medische onderbouwing daarvoor ontbreekt. Appellante heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren zijn onderschat. Dat geldt ook voor de lichamelijke beperkingen die Gerritze heeft aangenomen. Gerritze heeft op grond van de beschikbare medische gegevens en eigen onderzoek gemotiveerd uiteengezet om welke redenen toch lichamelijk beperkingen zijn aangenomen en waarom geen aanleiding bestaat om een urenbeperking of een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen. Daarbij heeft zij de rapportages van Van der Veer en Rockx laten meewegen. Dat Rockx heeft gesteld dat appellante op
22 augustus 2013 ziek was en niet in staat was om 40 uur per week te werken, kan hier, anders dan appellante betoogt, niet aan afdoen. Rockx heeft dit standpunt verder niet onderbouwd. Verder heeft Rockx ook het standpunt ingenomen dat er onvoldoende objectiveerbare afwijkingen zijn die de klachten van appellante kunnen verklaren en dat hij aanvullend onderzoek nodig achtte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt in zoverre terecht op dat Rockx tegenstrijdig is in zijn oordeel.
4.2.3.
Tegen de arbeidskundige beoordeling in de rapportage van 19 juni 2017 heeft appellante geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
4.3.
Wat in 4.1 tot en met 4.2.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.C.R. Schut en
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) R.P.W. Jongbloed

RB