ECLI:NL:CRVB:2018:3482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en objectieve beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellante, geboren in 1990, had zich op 25 augustus 2011 ziekgemeld met energetische en pijnklachten. Na een aanvraag op 9 augustus 2013, heeft het Uwv op 2 oktober 2013 vastgesteld dat er geen recht op een WIA-uitkering was, omdat er geen objectiveerbare afwijkingen waren die de klachten konden verklaren. De verzekeringsarts concludeerde dat de klachten van appellante niet consistent waren en dat deconditionering een belangrijke rol speelde. Appellante heeft bezwaar aangetekend, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vervolgens deskundigen benoemd om de situatie van appellante te onderzoeken. Ondanks de rapportages van verschillende deskundigen, waaronder een revalidatiearts en een psychiater, bleef het Uwv bij zijn standpunt dat appellante niet arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft uiteindelijk de uitspraak van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gehouden. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de deskundigen voldoende inzichtelijk en consistent hadden gerapporteerd. De Raad oordeelde dat de medische grondslag voor de weigering van de WIA-uitkering voldoende was onderbouwd en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar beperkingen waren onderschat.