ECLI:NL:CRVB:2021:2683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het vijfde verzoek om een Wajong-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn vijfde verzoek om een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant, geboren in 1993, heeft in totaal vijf aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, waarvan de eerste in 2011. Het Uwv heeft deze aanvragen steeds afgewezen, omdat appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van nieuwe feiten die de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 16 december 2011 konden rechtvaardigen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de brief van psychiater Oei uit 2008, die appellant in zijn bezwaarprocedure had ingebracht, niet als nieuw feit kon worden aangemerkt, omdat appellant redelijkerwijs toegang had tot deze informatie. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een eerdere toekenning van de Wajong-uitkering rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten opgelegd.