In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 63,50% werd vastgesteld. Appellant, die sinds 2005 met psychische klachten uitgevallen was, had eerder verschillende uitkeringen ontvangen, maar het Uwv had zijn WGA-uitkering beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant voerde aan dat hij ten onrechte niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt was geacht en dat zijn ziektegeschiedenis niet goed was meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Daarnaast verzocht appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met acht maanden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,-. De Staat werd ook veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 374,-.