In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 18 augustus 2014 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), had een re-integratietraject aangeboden gekregen door de gemeente Uithoorn. Appellant is echter niet verschenen op de afgesproken data en heeft zich zonder bericht ziek gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn heeft daarop de bijstand met 100% verlaagd voor een periode van twee maanden, op basis van de Afstemmingsverordening.
De Raad oordeelt dat de appellant de verplichting om gebruik te maken van de aangeboden voorzieningen niet is nagekomen, maar dat de differentiatie in de duur van de maatregel in de Afstemmingsverordening verder gaat dan de wetgever heeft bedoeld. De Raad stelt vast dat de wetgever geen bevoegdheid heeft gegeven aan de gemeenteraad om te differentiëren in de hoogte of duur van de maatregel op basis van de ernst van de gedraging. Dit leidt tot de conclusie dat artikel 10 van de Afstemmingsverordening gedeeltelijk onverbindend is. De Raad herroept de maatregel en bepaalt dat de verlaging van de bijstand met 100% voor de duur van één maand moet gelden, in plaats van twee maanden.
De uitspraak heeft ook gevolgen voor de proceskosten, waarbij het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de appellant, die in totaal € 3.526,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een uniforme toepassing van maatregelen in het kader van de Participatiewet, zonder onterecht onderscheid te maken op basis van ernst of verwijtbaarheid van de gedragingen van de belanghebbende.