ECLI:NL:CRVB:2021:2558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
21/1579 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor een ongehuwdenpensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Betrokkene had eerder een gehuwdenpensioen ontvangen, maar stelde dat zijn situatie was veranderd na de ontbinding van zijn samenlevingsovereenkomst met X. De Svb had het verzoek van betrokkene om zijn pensioen te herzien afgewezen, met als argument dat er nog steeds sprake was van een gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg. De rechtbank Gelderland had in een tussenuitspraak geconstateerd dat de Svb gebreken had in de besluitvorming en de Svb de gelegenheid gegeven om deze te herstellen. De Svb had echter niet voldoende aangetoond dat de gezamenlijke huishouding nog bestond. Tijdens de zitting bij de Raad werd duidelijk dat de Svb het onweerlegbaar rechtsvermoeden niet meer als argument gebruikte, en dat de focus lag op de vraag of er sprake was van wederzijdse zorg. De Raad concludeerde dat er inderdaad sprake was van wederzijdse zorg, onderbouwd door financiële verstrengeling tussen betrokkene en X. De Raad verklaarde het hoger beroep van de Svb ongegrond en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

21 1579 AOW

Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van
9 oktober 2020, 19/563 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 maart 2021, 19/563 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 19/1876 AOW, 20/1045 AOW en 20/1046 AOW. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. van Kaauwen, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sturmans.
In de gevoegde zaken is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft op 18 december 2015 een aanvraag ingediend om een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Betrokkene staat in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op een adres in [woonplaats] (adres van betrokkene). Bij de aanvraag heeft betrokkene zijn eigen adres opgegeven en vermeld dat zijn partner (X) op haar eigen adres woont. Betrokkene en X hebben op 28 augustus 2012 een samenlevingsovereenkomst gesloten.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 februari 2017, heeft de Svb aan betrokkene per 8 december 2015 een gehuwdenpensioen toegekend. Aan het besluit van 14 februari 2017 heeft de Svb ten grondslag gelegd dat betrokkene met X een gezamenlijke huishouding voert. Bij uitspraak van 18 december 2017 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 februari 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
23 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2474) heeft de Raad het hoger beroep tegen de uitspraak van 18 december 2017 gegrond verklaard, het besluit van 14 februari 2017 vernietigd en de Svb opdracht gegeven opnieuw te beslissen op het bezwaar van betrokkene. Bij besluit van
21 januari 2020 heeft de Svb het bezwaar van betrokkene weer ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen het besluit van 21 januari 2020 beroep bij de Raad ingesteld. Dit beroep is gevoegd behandeld met het hoger beroep in deze zaak.
1.3.
Betrokkene heeft bij brief van 25 juli 2018 aan X te kennen gegeven dat hij de samenlevingsovereenkomst met haar opzegt met ingang van 1 augustus 2018. X heeft op 15 augustus 2018 een indicatie voor 24-uurs verzorging op grond van de Wet langdurige zorg gekregen. Betrokkene is haar zorgverlener geworden en hij wordt voor het verlenen van de zorg op grond van een zorgovereenkomst voor maximaal veertig uur per week betaald uit een persoonsgebonden budget. Bij brief van 15 augustus 2018 heeft betrokkene de Svb bericht dat de samenlevingsovereenkomst is ontbonden en dat hij ervan uitgaat dat zijn pensioen zal worden aangepast naar de norm van een alleenstaande (ongehuwdenpensioen). Naar aanleiding van deze brief heeft de Svb betrokkene bij brief van 6 september 2018 verzocht om nadere informatie. Betrokkene heeft hierop gereageerd bij brieven van 12 september 2018 en 9 oktober 2018.
1.4.
Bij besluit van 15 oktober 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 december 2018 (bestreden besluit), heeft de Svb het verzoek van betrokkene om zijn AOW-pensioen voor gehuwden te wijzigen in een ongehuwdenpensioen afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat uit de informatie van betrokkene niet blijkt dat hij zijn hoofdverblijf niet langer op het adres van X heeft en dat de gezamenlijke huishouding is beëindigd. Dat betrokkene heeft verklaard dat X is aangewezen op 24-uurs zorg en dat betrokkene die zorg verleent, maakt dat niet anders. Er is geen sprake van zodanige wijzigingen in de leefsituatie van betrokkene dat het pensioen van betrokkene moet worden aangepast. Betrokkene heeft zijn verzoek niet met objectieve bewijzen onderbouwd. Daarnaast staat het zogenoemde rechtsvermoeden een herziening van het AOW-pensioen in de weg.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat er meerdere gebreken in de besluitvorming van de Svb zijn geconstateerd. Het standpunt van de Svb dat sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf op het adres van X kan niet zonder meer worden gevolgd omdat de Svb niet kenbaar heeft overwogen of de zogenoemde tweewoningenregel van toepassing is. Verder heeft de Svb zijn standpunt, dat sprake is van een zogenaamd onweerlegbaar rechtsvermoeden omdat niet aannemelijk is dat de samenlevingsovereenkomst is ontbonden, onvoldoende gemotiveerd. Ook heeft de Svb onvoldoende onderzocht of tussen betrokkene en X sprake was van wederzijdse zorg en of deze zorg al dan niet wordt beheerst door de bestaande zorgovereenkomst tussen betrokkene en X. De rechtbank heeft de Svb in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken in de besluitvorming te herstellen.
2.2.
Bij brief van 3 november 2020 heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat betrokkene niet heeft aangetoond dat zijn situatie zodanig veranderd is dat het recht op een AOW-pensioen herzien moet worden. Informatie waaruit blijkt dat de relatie tussen betrokkene en X is verbroken blijft uit. Daarnaast kan betrokkene niet vrijelijk over zijn woning beschikken omdat hij deze verhuurt aan studenten, zodat een beroep op de tweewoningenregel niet kan slagen. Betrokkene heeft zijn hoofdverblijf op het adres van X. Het is aan betrokkene om de ontbinding van de samenlevingsovereenkomst aannemelijk te maken. Desondanks start de Svb een aanvullend onderzoek omdat het voor alle partijen wenselijk is dat er een finaal oordeel komt.
2.3.
Bij brief van 7 januari 2021 heeft de Svb een nader standpunt ingenomen over de vraag of tussen betrokkene en X sprake is van wederzijdse zorg. Volgens de Svb is sprake van verlening door betrokkene van zorg gedurende 7 dagen per week, 24 uur per dag. Dat overschrijdt de gesloten zorgovereenkomst van 40 uur per week substantieel. Daarom is sprake van zorg die hetgeen in een commerciële relatie gebruikelijk is in belangrijke mate overschrijdt. Daarnaast is sprake van een evidente financiële verstrengeling. Uit de bankafschriften van de gezamenlijke rekeningen van betrokkene en X blijkt dat zij de (AOW-)pensioenen, huurtoeslag en zorgtoeslag beiden daarop ontvangen en dat de kosten van huur, boodschappen, energie, water, telefoon, internet, kapper, uitjes, horecabezoek, diverse loterijen, (ziektekosten)verzekeringen, schoonmaak en contributies daarvan worden betaald. Daarnaast maken betrokkene en X periodiek bedragen van hun privé-bankrekening over naar de gezamenlijke rekening. Zij voeren dus een gezamenlijke huishouding.
2.4.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de Svb opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene, met inachtneming van de tussen- en de einduitspraak. De rechtbank is van oordeel dat de Svb de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet heeft hersteld en heeft daartoe overwogen dat de Svb onvoldoende heeft onderbouwd dat de woning van betrokkene hem niet ter vrije beschikking stond. Ook heeft de Svb niet nader onderbouwd waarom betrokkene niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de samenlevingsovereenkomst niet meer geldig was. Ten slotte is de rechtbank niet gebleken van een verdergaande financiële verstrengeling dan het betalen van de woonlasten en daarmee samenhangende lasten vanaf de gezamenlijke rekening.
3. De Svb heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 15 augustus 2018, de datum waarop betrokkene heeft verzocht zijn gehuwdenpensioen om te zetten naar een ongehuwdenpensioen, tot en met
15 oktober 2018, de datum van het besluit waarbij het verzoek is afgewezen.
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de AOW, voor zover hier van belang, herziet de Svb het ouderdomspensioen wanneer degene, aan wie eerder een ouderdomspensioen is toegekend, voor een hoger of een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. In artikel 17, derde lid, van de AOW is, voor zover hier van belang, bepaald dat de herziening van het ouderdomspensioen, welke voortvloeit uit een wijziging van de omstandigheden en welke een verhoging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, ingaat op de eerste dag van de maand waarin de wijziging van die omstandigheden heeft plaatsgevonden.
4.3.
Volgens betrokkene zijn met ingang van 15 augustus 2018 de omstandigheden gewijzigd waardoor met ingang van die datum het gehuwdenpensioen van betrokkene moet worden herzien. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat nooit sprake is van geweest van een gezamenlijke huishouding en dat de ontbinding van de samenlevingsovereenkomst een relevante wijziging in de omstandigheden is.
4.4.
In artikel 1, vierde lid, van de AOW is bepaald dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (gezamenlijk hoofdverblijf) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (wederzijdse zorg). In het geval twee personen gezamenlijk hoofdverblijf hebben op hetzelfde adres wordt ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de AOW in een aantal situaties aangenomen dat die personen een gezamenlijke huishouding voeren, enkel op de grond dat zij gezamenlijk hoofdverblijf hebben op hetzelfde adres. Dit wordt ook wel het onweerlegbaar rechtsvermoeden genoemd.
4.5.
Niet meer in geschil is dat betrokkene gedurende de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het adres van X. Tijdens de zitting van de Raad is gebleken dat ook niet meer in geschil is dat de tweewoningenregeling niet van toepassing is op de situatie van betrokkene en X omdat betrokkene niet vrijelijk kan beschikken over zijn eigen woning. Ook is niet meer in geschil dat de samenlevingsovereenkomst tussen betrokkene en X op 1 augustus 2018 is ontbonden. De Svb heeft verder tijdens de zitting van de Raad het onweerlegbaar rechtsvermoeden niet meer als grondslag van de besluitvorming gehandhaafd. Dit betekent dat tussen partijen alleen nog in geschil is of sprake is van wederzijdse zorg tussen betrokkene en X.
4.6.
De wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
4.7.
De Svb heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van wederzijdse zorg. Niet in geschil is dat betrokkene in de periode waarover het hier gaat zorg verleende aan X en niet andersom. Maar volgens de Svb was wel sprake van wederzijdse zorg op een andere manier, omdat tussen betrokkene en X sprake was van een financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en daarmee samenhangende lasten. Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe is het volgende van betekenis.
4.7.1.
Betrokkene en X beschikten samen over een en/of rekening waar zij beiden gebruik van maakten. Uit de afschriften van deze en/of rekening valt af te leiden dat er sprake is van een financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende lasten en die ook niet is te rijmen met een zakelijke relatie. Zo worden naast de woonlasten ook gezamenlijke boodschappen en de sportschool betaald van de en/of rekening.
4.8.
De onder 4.7.1 genoemde feiten en omstandigheden bieden reeds een toereikende grondslag voor de conclusie dat in de te beoordelen periode is voldaan aan het criterium van de wederzijdse zorg. Hieruit volgt dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene gedurende de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met X.
4.9.
Uit 4.8 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 december 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en A.J. Schaap en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2021.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) Y.S.S. Fatni
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over gezamenlijke huishouding.