ECLI:NL:CRVB:2021:2542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
19/3210 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van jonggehandicapte appellante met diverse medische aandoeningen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het arbeidsvermogen van een jonggehandicapte appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, die een aanvraag heeft ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De appellante heeft te maken met verschillende medische aandoeningen, waaronder diabetes, proctitis ulcerosa, en een grotendeels verwijderde alvleesklier. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet in staat zou zijn om vier uur per dag te werken.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante vier uur per dag belastbaar is, ondanks haar medische klachten. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan deze conclusie, aangezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep een duidelijk beeld had van de verschillende klachten en ziektebeelden van appellante.

De Raad heeft ook de argumenten van appellante, waaronder haar cardiale problematiek en de cumulatie van haar klachten, overwogen, maar deze werden niet overtuigend genoeg bevonden om tot een ander oordeel te komen. De Raad concludeert dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

19 3210 WAJONG

Datum uitspraak: 13 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
12 juni 2019, 18/1545 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.W.J.M. Janssens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Janssens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren op [geboortedatum] 1999, heeft met een door het Uwv op
15 augustus 2017 ontvangen formulier ‘Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen’ een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante te maken heeft met diabetes, proctitis ulcerosa, een grotendeels verwijderde alvleesklier en een goedaardige tumor in de lever. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de GGZ van 16 juli 2014, de MDL-arts van 5 oktober 2015 en de internist-vasculair geneeskundige van 2 februari 2017. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek vastgesteld dat bij appellante sprake is van een verzuimpercentage van meer dan 50%. Ook acht de verzekeringsarts appellante niet vier uur per dag belastbaar en is zij niet in staat om een uur aaneengesloten te werken. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante geen arbeidsvermogen heeft. Omdat deze situatie niet duurzaam is, heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2017 de aanvraag van appellante afgewezen.
1.1.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van de
verzekeringsarts niet gevolgd. Er is niet (meer) uitgegaan van een excessief verzuimpercentage door ziekte, appellante is vier uur per dag belastbaar geacht en in staat geacht om een uur achtereen te werken. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante op haar achttiende jaar arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 13 april 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 28 september 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat appellante vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen zijn onderschat. De arbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellante mogelijkheden voor arbeidsparticipatie heeft.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom zijn conclusies afwijken van die van de verzekeringsarts. Appellante acht het bestreden besluit dan ook in strijd met het motiveringsbeginsel. Volgens appellante blijkt uit de door haar overgelegde medische stukken dat uit is gegaan van te geringe beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte aangenomen dat de cardiale problematiek niet kan worden geobjectiveerd. Verder is ten onrechte geen overweging gewijd aan de gevolgen van de cumulatie van alle klachten. Appellante heeft uiteengezet dat zij als gevolg van cumulatie van haar klachten, te weten status na acute leukemie, ontregelde suikerziekte (met mogelijk vertraagde maagontlediging), astma, proctitis ulcerosa, cardiale problematiek en klachten vanwege het verwijderen van de milt en van een groot deel van de alvleesklier, energetisch beperkt is en niet vier uur per dag belastbaar is. Volgens appellante heeft zij geen arbeidsvermogen en is deze situatie duurzaam. Voor zover dit niet al op basis van de beschikbare stukken kan worden geconcludeerd, wordt verzocht tot het benoemen van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante arbeidsvermogen had op [geboortedatum] 2017, de dag dat zij achttien jaar is geworden. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ermee bekend dat appellante te maken heeft met meerdere aandoeningen, namelijk proctitis ulcerosa, diabetes mellitus (als gevolg van het grotendeels verwijderen van de alvleesklier), astma en een status na acute lymfatische leukemie. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen duidelijk beeld had van de verschillende klachten en aanwezige ziektebeelden bij appellante en dat hij de ernst van deze aandoeningen heeft onderschat. Er is dan ook geen aanleiding te twijfelen aan zijn standpunt dat appellante vier uur per dag belastbaar is. Hij heeft toegelicht dat de medische klachten van appellante reden kunnen zijn voor een urenbeperking, maar niet in die omvang dat vier uur werken per dag niet meer haalbaar is. In wat appellante naar voren heeft gebracht wordt geen reden gezien voor een ander oordeel. Zij heeft niet met medische informatie dan wel anderszins onderbouwd dat zij vanwege vermoeidheidsklachten – als gevolg van de cumulatie van haar aandoeningen – niet in staat is om gedurende vier uur per dag werkzaam te zijn. Ter zitting van de Raad is door het Uwv nader toegelicht dat de cumulatie van aandoeningen nadrukkelijk is meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar dat hij de door appellante geuite vermoeidheidsklachten niet volledig kan verklaren. De stelling van appellante over haar cardiale problematiek treft geen doel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op navolgbare wijze toegelicht dat de gestelde problematiek niet blijkt uit de brief van de cardioloog dr. K. Damman van 1 mei 2018.
4.4.
De stelling van appellante dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van de conclusies van de verzekeringsarts wordt niet gevolgd. In zijn rapport van 6 april 2018 gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam in op het verzuimpercentage van appellante. Volgens hem kan het indrukwekkend schoolverzuim niet worden gekoppeld aan veelvuldig ziekenhuisbezoek en/of een ernstig beloop van het ziektebeeld. Hierbij heeft hij de door hem opgevraagde informatie van de MDL-arts betrokken, waaruit onder meer blijkt dat sprake is van een mild beloop van de proctitis ulcerosa en dat in augustus 2016 en januari 2017 een klinische remissie is vastgesteld. Nu deze informatie pas door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is opgevraagd, kan niet worden gesteld dat hij op basis van dezelfde onderzoeksbevindingen als de verzekeringsarts tot een andere conclusie is gekomen. Ook overigens wordt, zoals gezegd, geen reden gezien om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat, zoals appellante ter zitting van de Raad heeft gesteld, op de datum in geding sprake was van een opvlamming van haar klachten blijkt niet afdoende uit de beschikbare medische gegevens.
4.5.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Aan de vraag naar de duurzaamheid wordt niet toegekomen.
4.7.
Ter voorlichting van appellante overweegt de Raad nog het volgende. Deze zaak gaat over de situatie op de achttiende verjaardag van appellante. Voor zover appellante ter zitting van de Raad naar voren heeft gebracht dat haar medische situatie op enig moment daarna (verder) is verslechterd, wordt overwogen dat zij zich eventueel tot het Uwv kan wenden met een melding van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na de achttiende verjaardag, zoals bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
4.8.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel bestaat er geen grond om het Uwv te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en F.M. Rijnbeek en
S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.