Uitspraak
19 1672 WW
5 maart 2019, 18/3055 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
mr. Van Oel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
OVERWEGINGEN
b) uur waarover een werknemer recht heeft op inkomen uit arbeid.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had een uitkering aangevraagd na zijn ontslag per 1 september 2017, maar het Uwv weigerde deze omdat appellant in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet in ten minste 26 weken als werknemer had gewerkt. De Raad oordeelde dat het bedrag dat appellant ontving in het kader van een minnelijke regeling met zijn werkgever, niet als loon kon worden gekwalificeerd. Dit bedrag was niet als sv-loon in de polisadministratie opgenomen, maar als ontslagvergoeding. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, wat hij niet had gedaan. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om de WW-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet aan de weken-eis voldeed.