In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 17 juni 2013 geen toegenomen beperkingen heeft uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 6 juni 2013, zoals bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA. Appellant, die eerder een uitkering op grond van de Ziektewet had ontvangen, had in 2013 een WGA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een melding van toegenomen klachten in 2018, heeft het Uwv opnieuw geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, wat leidde tot deze procedure.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Appellant had in hoger beroep medische stukken ingebracht ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat deze stukken geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv konden weerleggen. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een toename van de medische beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, en bevestigt daarmee de beslissing van de rechtbank.