ECLI:NL:CRVB:2021:2406
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uwv. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellant niet duurzaam was. De Raad voor de Rechtspraak onderschrijft dit oordeel en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellant, geboren in 1993, had een aanvraag ingediend op basis van zijn zwakbegaafdheid en gedragsproblemen. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende perspectief was op verbetering van de arbeidsmogelijkheden van appellant door behandeling. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn verstandelijke beperking blijvend is en dat eerdere behandelingen geen resultaat hebben opgeleverd. De Raad concludeert dat het Uwv en de rechtbank voldoende hebben gemotiveerd dat er geen reden is om aan de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen te twijfelen. Daarnaast heeft appellant een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn met acht maanden is overschreden en kent schadevergoeding toe aan zowel het Uwv als de Staat der Nederlanden, elk voor de helft verantwoordelijk voor de proceskosten van appellant. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en legt de kostenveroordelingen op.