ECLI:NL:CRVB:2021:2403
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de toekenning van vervoersvoorzieningen voor rolstoeltaxi en rijlessen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante, die beperkingen aan haar bewegingsapparaat heeft en zich alleen met een rolstoel kan verplaatsen, had verzocht om een vergoeding voor de kosten van het behalen van een rijbewijs. Het Uwv had eerder besloten dat de rolstoeltaxivoorziening de goedkoopste adequate voorziening was en had de aanvraag voor de rijbewijsvergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in redelijkheid tot deze conclusie kon komen, gezien de kosten van de rolstoeltaxi in vergelijking met de kosten van een aangepaste auto en de onzekerheid over de toekomstige situatie van appellante na haar opleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet onder het bereik van artikel 30a van de Wet Suwi valt, omdat zij op het moment van de aanvraag al 18 jaar was. Het Uwv had voldoende gemotiveerd dat de rolstoeltaxivoorziening niet alleen adequaat, maar ook de goedkoopste oplossing was. De Raad wees erop dat het Uwv niet verplicht was om rekening te houden met de mogelijkheid dat appellante na haar studie een aangepaste auto zou kunnen overnemen. De door appellante aangevoerde vergelijkbare zaak werd niet als relevant beschouwd, omdat de omstandigheden daarin wezenlijk anders waren. Het hoger beroep van appellante werd derhalve afgewezen.