ECLI:NL:CRVB:2015:683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
13-2891 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vervoersvoorziening op grond van WIA voor studiejaar 2012/2013

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een vervoersvoorziening door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, die structurele functionele beperkingen heeft, had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening voor de opleiding verpleegkunde aan de [Hogeschool 1] voor het studiejaar 2012/2013. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de opleiding aan de [Hogeschool 1] adequaat is voor appellante. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de opleiding niet passend is gezien haar beperkingen en heeft zij verwezen naar correspondentie met de [Hogeschool 1]. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad heeft overwogen dat het Uwv terecht heeft afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opleiding niet adequaat is. De Raad heeft de conclusies van de arbeidsdeskundige onderschreven, die stelde dat de door appellante aangevoerde bezwaren niet opwegen tegen de noodzaak van een juiste besteding van gemeenschapsgelden. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de afwijzing van de aanvraag voor de vervoersvoorziening redelijkerwijs heeft kunnen maken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier.

Uitspraak

13/2891 WIA
Datum uitspraak: 16 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 april 2013, 12/6055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. P.L.O van de Waarsenburg, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 4 september 2012 heeft het Uwv de aanvraag van appellante voor een vervoersvoorziening voor het studiejaar 2012/2013 afgewezen op grond van artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 25 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opleiding verpleegkunde aan de [Hogeschool 1]vanwege haar beperkingen niet passend is. Daarbij heeft zij nagenoeg de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst appellante naar de emailwisseling die begin 2013 en in september 2013 tussen haar en de [Hogeschool 1] heeft plaatsgevonden. Volgens appellante heeft er geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA is - voor zover van belang - bepaald dat het Uwv aan een persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, die arbeid in dienstbetrekking verricht of arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen kan toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
4.2.
Artikel 35, tweede lid, van de Wet WIA geeft een limitatieve opsomming van door het Uwv te verstrekken arbeidsplaatsvoorzieningen en voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid als bedoeld in het eerste lid. In artikel 35, tweede lid, onder a, van de Wet WIA wordt als een dergelijke voorziening vermeld vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante structurele functionele beperkingen heeft als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA. Appellante, woonachtig te [woonplaats 2], heeft een vervoersvoorziening aangevraagd voor de opleiding verpleegkunde bij [Hogeschool 2]. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op de grond dat de opleiding verpleegkunde aan de [Hogeschool 1] een adequate opleiding voor appellante is. In geschil is of het Uwv de bevoegdheid toekwam de door appellante gevraagde vervoersvoorziening af te wijzen. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de opleiding verpleegkunde aan de [Hogeschool 1] een adequate opleiding is voor appellante.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opleiding verpleegkunde aan de [Hogeschool 1] vanwege haar beperkingen geen adequate opleiding is. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in de rapporten van
23 oktober 2012 en 6 februari 2013. In deze rapporten is overtuigend uiteengezet dat de door appellante - ook in hoger beroep - aangevoerde argumenten over de afstanden bij de [Hogeschool 1], het parkeren, het concentratieprobleem tengevolge van medicatiegebruik, de klassengrootte, de vrees voor pesten, de te volgen stage, vrijstelling(en) en financiële aspecten geen beletsel zijn om de opleiding verpleegkunde aan de [Hogeschool 1] te volgen. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in deze rapporten genoegzaam gemotiveerd dat ook bij de [Hogeschool 1] mogelijkheden zijn voor studenten met een beperking. De Raad onderschrijft het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de grotere afstanden bij de [Hogeschool 1] overbrugd kunnen worden door het gebruik maken van een rolstoel. Dat appellante zich niet wenst voort te bewegen in een rolstoel doet hier niet aan af. Voorts heeft appellante niet voldoende onderbouwd dat het medicatiegebruik van Tramadol tot concentratieproblemen leidt, zodat de klassengrootte en de examentijd bij de [Hogeschool 1] voor appellante geen beletsel behoeven te zijn. Immers, niet gebleken is dat concentratiestoornissen een veel voorkomende bijwerking van het gebruik van dit medicijn zijn, terwijl psychiater F. Kaya evenmin vermeldt dat appellante concentratieproblemen heeft. De door appellante in hoger beroep overgelegde emailwisseling leidt ook niet tot een ander standpunt. Vanuit praktisch oogpunt is een opleiding bij Fontys voor appellante wellicht wenselijk, maar dit kan in deze zaak geen rol spelen nu appellante niet medisch geobjectiveerd aannemelijk heeft gemaakt dat de opleiding aan de [Hogeschool 1] geen adequate opleiding voor haar is.
4.5.
Het Uwv heeft, gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen, het (algemene) belang van een juiste besteding van gemeenschapsgelden dan ook kunnen laten prevaleren boven het (individuele) belang van appellante. Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd die zodanig zwaar wegen dat een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA toegekend dient te worden, zodat het Uwv de vervoersvoorziening redelijkerwijs heeft kunnen afwijzen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de in 4.3 gestelde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

QH