Uitspraak
19.2766 WW
17 mei 2019, 18/6633 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
OVERWEGINGEN
WW-uitkering. Ter zitting heeft appellant de beroepsgrond dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden niet langer gehandhaafd. Appellant heeft verder gesteld dat het Uwv bij de herziening van de uitkering niet had moeten uitgaan van de cao van de schoonmaak- en glazenwassersbedrijven, maar van het minimumloon. Met betrekking de tot hoogte van de opgelegde boete heeft appellant herhaald dat hij geen loon heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden, zodat het benadelingsbedrag en daarmee het boetebedrag te hoog is vastgesteld. Verder heeft appellant gesteld dat het tijdsverloop had moeten leiden tot matiging van de boete, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Subsidiair heeft appellant verzocht om toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.