ECLI:NL:CRVB:2021:2382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
18/5984 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor de functie van magazijnmedewerker na Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die eerder als schilder werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een aantal beoordelingen werd appellant op 14 september 2017 door een verzekeringsarts belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant geschikt was voor de functie van magazijnmedewerker, wat leidde tot een hersteldverklaring per 15 december 2017. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat zijn uitkering ten onrechte was ingetrokken. De Raad heeft een deskundige benoemd, orthopedisch chirurg dr. J.B.A. van Mourik, die concludeerde dat appellant op de datum in geding geen verdergaande beperkingen had dan in de FML waren vastgesteld. De deskundige oordeelde dat appellant in staat was om 40 uur per week te werken als magazijnmedewerker.

De Centrale Raad van Beroep volgde de conclusie van de deskundige en oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had weergegeven in de FML. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5984 ZW

Datum uitspraak: 22 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 oktober 2018, 18/1217 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft middels videobellen plaatsgevonden op 4 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gulickx. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Vermeijden.
De Raad heeft het onderzoek heropend en orthopedisch chirurg dr. J.B.A. van Mourik als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 6 april 2021 rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop gereageerd.
Op 11 augustus 2021 heeft een nadere zitting plaatsgevonden via videobellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gulickx. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schilder voor 37,81 uur per week. Na een tweetal eerdere eerstejaars Ziektewet beoordelingen (EZWb) in 2014 en 2016, waarbij appellant niet meer in staat werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid als schilder, maar wel tot het vervullen van andere passende functies, heeft appellant zich op 7 november 2016 opnieuw ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten (met name handklachten). Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellant vervolgens in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een EZWb heeft een verzekeringsarts appellant op 14 september 2017 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant nog geschikt is voor één van de in het kader van eerdere EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van magazijnmedewerker (SBC-code 315020). Bij een vervolgonderzoek op 16 november 2017 heeft de verzekeringsarts appellant een verklaring van arbeidsgeschiktheid gegeven, waarin is neergelegd dat hij per 15 december 2017 geschikt is voor zijn eigen arbeid. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 december 2017 vastgesteld dat appellant per 15 december 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de ZW. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze op de hoogte was van de door appellant gestelde klachten, waaronder artrose van de vingers, acute jicht, een slijmbeursontsteking in de rechterarm en rugklachten, en dat deze uitdrukkelijk aandacht heeft besteed aan de fysieke belasting, maar ook aan de psychische belasting, zoals de focus van appellant. Voorts is onderbouwd waarom er geen aanleiding is voor een urenbeperking en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom deze van mening is dat appellant geschikt is om de functie van magazijnmedewerker te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen (medische) informatie ingebracht waaruit opgemaakt kan worden dat sprake is van verdergaande beperkingen, dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Hij heeft evenmin onderbouwd dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De door appellant in beroep overgelegde informatie ziet volgens de rechtbank op een dagbehandeling en afspraken in juni, juli en augustus 2018, en niet op datum in geding 15 december 2017. Aan deze informatie kan dan ook niet die waarde worden toegekend die appellant eraan toegekend wenst te zien. Appellant kan naar het oordeel van de rechtbank niet gevolgd worden in zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is. In dit verband verwijst de rechtbank naar wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport heeft gesteld dat, zelfs als rekening wordt gehouden met de bezwaren van appellant (meer beperkingen ten aanzien van frequent reiken, tillen en lopen tijdens het werk), hij geschikt blijft voor de functie van magazijnmedewerker.
2.2.
De rechtbank heeft appellant ook niet gevolgd in zijn stelling dat hij ten onrechte met terugwerkende kracht hersteld is verklaard. Het Uwv heeft weliswaar bij besluit van 18 december 2017 appellant per 15 december 2017 hersteld verklaard en de ZW-uitkering per die dag beëindigd, maar aan dit besluit is een schriftelijke ondubbelzinnige mededeling voorafgegaan. De verzekeringsarts heeft appellant op 16 november 2017 een verklaring van arbeidsgeschiktheid vanaf 15 december 2017 afgegeven. Appellant had daaruit moeten, althans kunnen, begrijpen dat het recht op de ZW-uitkering per 15 december 2017 zou worden beëindigd. Daarmee is de beëindiging van de ZW-uitkering bij besluit van 18 december 2017 volgens de rechtbank niet in strijd met de rechtszekerheid, waarbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 17 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8462).
3.1.
Appellant kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen. In hoger beroep stelt appellant dat wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, als herhaald en ingelast beschouwd dient te worden. Samengevat benadrukt appellant dat hij volledig arbeidsongeschikt is, dat zijn uitkering ten onrechte met terugwerkende kracht is ingetrokken, dat hij zijn eigen werk als schilder, maar ook de geselecteerde functie van magazijnmedewerker, niet kan verrichten wegens fysieke- en psychische klachten. Voorts benadrukt appellant dat hij meer beperkt is wat betreft reiken en betwist hij het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij lang de focus kan houden en een urenbeperking niet aan de orde is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere stukken overgelegd, met name afspraakbevestigingen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Wat appellant ter zitting van 4 november 2020 naar voren heeft gebracht, heeft de Raad aanleiding gegeven om orthopedisch chirurg Van Mourik als deskundige te benoemen. In zijn rapport van 6 april 2021 is deze deskundige tot de conclusie gekomen dat er op de datum in geding geen sprake is van verdergaande beperkingen op orthopedisch terrein dan in de FML van 14 september 2017 door het Uwv is vastgesteld. De functie van magazijnmedewerker voldoet volgens de deskundige aan de beperkingen zoals die in de FML zijn opgenomen. Appellant was op de datum in geding in staat om de functie van magazijnmedewerker te verrichten.
3.4.
Partijen hebben op het rapport van de deskundige gereageerd. Het Uwv onderschrijft het standpunt van de deskundige. Appellant persisteert bij wat hij eerder in de procedure heeft aangevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4287) dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige Van Mourik geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft in zijn rapport de bevindingen van het onderzoek nauwkeurig weergegeven. Op 15 december 2017 had appellant volgens de deskundige geringe artrose van de nek, enig impingement van de beide schouders, een triggervinger van de derde straal van de rechterhand naast enige artrose van de DIP gewrichten van de derde vinger beiderzijds, geringe degeneratie van beide knieën, een status na spondylodese L4-L5 en enige artrose van de MTP 1 gewrichten van de beide voeten. Volgens de deskundige was er op de datum in geding geen sprake van een verdergaande beperking op orthopedisch terrein. In zijn optiek voldoet de FML van 14 september 2017 aan de ziekten en gebreken die op de datum in geding, 15 december 2017, bij appellant aanwezig waren. Volgens de deskundige zijn er in de FML duidelijke beperkingen aangenomen voor wat betreft hand- en vingergebruik, reiken en frequent buigen tijdens het werk, tillen, duwen, trekken en dragen, hanteren van zware lasten tijdens het werk, lopen tijdens het werk, trappenlopen en klimmen, staan, gebogen en/of getordeerd actief zijn en het boven schouderhoogte actief zijn. Het gebruik van de medicatie Oxycodon heeft de mening van de deskundige niet veranderd. Volgens de deskundige is appellant in staat om 40 uur per week werkzaamheden te verrichten die voldoen aan de beperkingen in de FML. De functie van magazijnmedewerker voldoet volgens de deskundige aan de beperkingen, zoals die in de FML zijn gesteld. Appellant is op de datum in geding in staat de werkzaamheden van magazijnmedewerker te verrichten.
4.3.
Appellant heeft geen overtuigende argumenten aangevoerd die aanleiding geven om de deskundige en/of het Uwv niet te volgen. De pas ter zitting door appellant naar voren gebrachte argumenten/kritiek op het onderzoek van de deskundige, inhoudende dat deze niet het volledige dossier had, dat het onderzoek te zwaar, beledigend, oppervlakkig en te beperkt/summier was, heeft de Raad geen aanleiding gegeven om de door hem ingeschakelde deskundige niet te volgen. Uit het rapport van 6 april 2021 blijkt dat de deskundige alle aanwezige medische informatie heeft bestudeerd en benoemd, appellant heeft onderzocht, verslagen van röntgenonderzoeken heeft opgevraagd, dat de deskundige ook zelf nieuwe röntgenfoto’s heeft laten maken van de cervicale wervelkolom, de schouders, beide handen, de lumbale wervelkolom en beide voeten, en dat de deskundige zijn bevindingen en conclusie uitvoerig heeft gemotiveerd.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat de conclusie van de deskundige, dat het Uwv in de FML van 14 september 2017 de beperkingen van appellant correct heeft weergegeven en appellant op grond van de FML op de datum in geding geschikt was voor de functie van magazijnmedewerker, wordt gevolgd.
4.5.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S. Barthel