ECLI:NL:CRVB:2021:2382
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor de functie van magazijnmedewerker na Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die eerder als schilder werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na een aantal beoordelingen werd appellant op 14 september 2017 door een verzekeringsarts belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant geschikt was voor de functie van magazijnmedewerker, wat leidde tot een hersteldverklaring per 15 december 2017. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat zijn uitkering ten onrechte was ingetrokken. De Raad heeft een deskundige benoemd, orthopedisch chirurg dr. J.B.A. van Mourik, die concludeerde dat appellant op de datum in geding geen verdergaande beperkingen had dan in de FML waren vastgesteld. De deskundige oordeelde dat appellant in staat was om 40 uur per week te werken als magazijnmedewerker.
De Centrale Raad van Beroep volgde de conclusie van de deskundige en oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant correct had weergegeven in de FML. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.