ECLI:NL:CRVB:2008:BG8462
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 30 januari 2006 ziek meldde na eerder al een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te hebben geweigerd gekregen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Zwolle in haar eerdere beslissing werd bevestigd. Appellant had zich ziek gemeld vanwege nek-, rug- en schouderklachten, maar de verzekeringsarts concludeerde dat hij met ingang van 29 maart 2006 weer geschikt was voor de functies die eerder in het kader van de WAO waren vastgesteld. Het Uwv heeft appellant vervolgens meegedeeld dat hij geen recht meer had op ziekengeld, wat door de Raad werd onderschreven.
De Raad overweegt dat volgens de Ziektewet (ZW) een verzekerde recht heeft op ziekengeld bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, maar dat in dit geval appellant geschikt werd geacht voor ten minste één van de functies die eerder waren goedgekeurd. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van beëindiging van de uitkering met terugwerkende kracht, en dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet langer ongeschikt was voor zijn arbeid. De Raad wijst erop dat de informatie van de internist, die door appellant was ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt, niet voldoende was om te twijfelen aan de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen.
De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van het juiste toetsingskader bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld. De Raad concludeert dat er geen termen zijn voor proceskostenvergoeding, aangezien de uitspraak in het voordeel van het Uwv is.