ECLI:NL:CRVB:2021:2298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
20/233 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen salarisbesluit in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, werkzaam bij de gemeente Vlissingen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders, waarin zijn salaris werd verlaagd naar 90% vanwege langdurige ziekte. De rechtbank had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De appellant stelde dat de salarisspecificatie van april 2018 nieuwe elementen bevatte ten opzichte van het eerdere besluit van 20 februari 2018, maar de Raad oordeelde dat de salarisspecificatie slechts een herhaling was van het eerdere besluit en geen zelfstandig besluit vormde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad concludeerde dat de appellant niet in zijn bezwaar kon worden ontvangen, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend en de salarisspecificatie geen nieuwe elementen bevatte die een ander oordeel rechtvaardigden.

Uitspraak

20.233 AW

Datum uitspraak: 9 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 december 2019, 18/8313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.R. Aerts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. P.R.M. Berends-Schellens, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aerts. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Berends-Schellens en W. Arendse.
Het college heeft ter zitting het incidenteel hoger beroep, met zaaknummer 20/2223 AW, ingetrokken.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant is vanaf 1 september 1983 werkzaam bij de gemeente [gemeente] , laatstelijk in de functie van [functie] .
1.3.
Op 15 september 2017 heeft appellant zich voor één dag per week ziek gemeld vanwege gezondheidsproblemen.
1.4.
In het besluit van 20 februari 2018 heeft het college appellant laten weten dat hij op 15 maart 2018 langer dan zes maanden ziek is en dat op grond van artikel 7:3 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) vanaf dan zijn bezoldiging moet worden teruggebracht naar 90% van het oorspronkelijke bedrag. Het college heeft daarbij vermeld dat appellant 90% van het salaris ontvangt voor het gedeelte dat hij arbeidsongeschikt is en dat hij recht heeft op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging over de uren waarop hij – kortgezegd – werkzaamheden verricht. Verder heeft het college vermeld dat met de salarisbetaling van april 2018 hier voor het eerst rekening mee wordt gehouden.
1.5.
Begin maart 2018 kreeg appellant een herseninfarct en is hij volledig ziek gemeld.
1.6.
Na ontvangst van de salarisspecificatie van april 2018 heeft appellant met een emailbericht van 22 april 2018 het college vragen gesteld over de toegepaste korting op zijn salaris. Hij heeft onder meer gevraagd of de korting is berekend per 15 maart 2018 over één ziektedag in de week of over de volledige werktijd. Het college heeft met een e-mailbericht van een dag later geantwoord dat over de eerste veertien dagen van maart niet is gekort en vanaf 15 maart tot en met 31 maart 2018 een kortingspercentage van 10% is toegepast.
1.7.
Appellant heeft op 8 mei 2018 bezwaar gemaakt tegen zowel het besluit van 20 februari 2018 als de salarisspecificatie van april 2018.
1.8.
Met het besluit van 13 november 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college kan de salarisspecificatie van april 2018 niet worden aangemerkt als een besluit, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de salarisstrook zijn niet meerdere of andere wijzigingen in de salarisbetaling opgenomen dan die reeds uit het primaire besluit voortvloeiden.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de laatste dag waarbinnen het bezwaarschrift tegen het besluit van 20 februari 2018 tijdig kon worden ingediend 3 april 2018 was. Omdat het bezwaarschrift van 8 mei 2018 dateert, is het te laat ingediend en de rechtbank acht geen redenen aanwezig om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Verder is de rechtbank van oordeel dat de salarisspecificatie van april 2018 een integrale uitwerking is van het besluit van 20 februari 2018, waarbij appellant met ingang van 15 april 2018 (de Raad begrijpt: 15 maart 2018) met 10% wordt gekort. Ten opzichte van dat besluit bevat de salarisspecificatie geen nieuwe elementen. Het feit dat de salarisspecificatie de korting inzichtelijk maakt, betekent niet dat sprake is van een nieuw element. De salarisspecificatie is aldus een herhaling van het besluit van 20 februari 2018 en niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Als meest verstrekkende grond stelt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij nietontvankelijk was in zijn bezwaar.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in essentie in geschil of de salarisspecificatie van april 2018 een besluit is, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.2.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:1 van de Awb, is bepaald dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3831) ligt aan elke – meestal maandelijkse – betaling van salaris of uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de salaris- of uitkeringsvaststelling al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijziging optreedt, is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.4.
Appellant heeft gesteld dat de salarisspecificatie van april 2018 ten opzichte van het besluit van 20 februari 2018 nieuwe elementen bevat. Sinds 3 maart 2018 is hij namelijk volledig uitgevallen in plaats van één dag per week, waardoor hij – voor het eerst blijkend uit de desbetreffende salarisspecificatie – vanaf 15 maart 2018 voor vijf dagen per week in plaats van voor één dag per week 90% van zijn salaris ontving. Dit betoog slaagt niet.
De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat de salarisspecificatie van april 2018 een integrale uitwerking is van het besluit van 20 februari 2018. In de desbetreffende salarisspecificatie is de bezoldiging van appellant immers met ingang van 15 maart 2018 teruggebracht naar 90% van het oorspronkelijke bedrag, omdat hij vanaf die dag langer dan zes maanden arbeidsongeschikt was. Verder is niet in geschil dat appellant op en na 15 maart 2018 geen werkzaamheden heeft verricht omdat hij sinds begin maart 2018 volledig was uitgevallen, zodat er geen sprake kon zijn van doorbetaling van bezoldiging over de uren waarop werkzaamheden zijn verricht. In de salarisspecificatie van april 2018 komen dus geen nieuwe elementen tot uiting ten opzichte van wat al was besloten in het besluit van 20 februari 2018. In die zin is de salarisspecificatie van april 2018 een herhaling van het besluit van 20 februari 2018 en vormt deze salarisspecificatie geen besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.5.
Verder heeft appellant op de zitting betoogd dat hij verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 20 februari 2018. Dit betoog slaagt niet, omdat dit onvoldoende is onderbouwd.
4.6.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De overige hogerberoepsgronden van appellant hoeven daarom niet meer besproken te worden.
5. De conclusie is dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en T. Avedissian en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) R. van Doorn